Waor is Aaldert

Waor is Aaldert?

‘Waor is Aaldert?’ is ontwikkeld vanwege 75 jaar vrijheid in Nederland. Het materiaal is bedoeld voor elke leerkracht van groep 7 en 8 in Drenthe die aan het werk wil met het thema bevrijding of vrijheid. Het materiaal is duurzaam beschikbaar, dus kies daarvoor je eigen moment.

  • Je hebt een wandplaat ontvangen over Aaldert. Lees hier zijn verhaal, je vindt daarbij ook de wandplaat en een aantal verwerkingsopdrachten.
  • Wil je je leerlingen inspireren om te gaan lezen over dit thema? Ga dan naar de boekenlijst.
  • Klik hieronder op een van de links voor een verhaal dat zich in jouw gemeente heeft afgespeeld en ga aan de slag met de verwerkingsopdrachten.

We hopen dat je het materiaal met plezier zult inzetten bij lessen over het belangrijke thema vrijheid en bevrijding!

» Bekijk hieronder de plaat en lees het verhaal van Aaldert.

Navigatie

Klik hieronder om meteen naar het juiste verhaal te gaan.

Provincie Drenthe

Provincie Drenthe: het verhaal over Aaldert

Jaap steekt zijn hand op. ‘Tot morgen Aaltje!’ roept hij. Het meisje bij de boerderij zwaait terug en verdwijnt achter de kar die naast de oprit staat. In een huppeldrafje loopt Jaap de Molenwijk op. Bij de Eekhoutwijk kijkt hij naar rechts. Hij ziet de Jonkersbrug en blijft even staan. Wat voelt dit nu anders dan een aantal maanden geleden. Toen stonden hier regelmatig Duitsers, net als bij de Veenhoopbrug. Ze controleerden de wagens en hielden in de gaten wie er over de Hoofdweg reed. Voortdurend had je het gevoel dat er op je gelet werd. Gelukkig zijn alle Duitsers opgehoepeld en hoeft hij daar niet meer bang voor te zijn. Jaap stopt zijn handen diep in zijn zakken en huppelt verder.

Bij huisnummer B421 loopt hij het klinkerpad op. Hij schopt zijn klompen uit en trekt de deur van de boerderij open.‘Ma-a ik ben thuis!’ Via de pompstraat loopt Jaap naar het kleine voorhuis. ‘Ma! Waar ben je?’ ‘Hier jongen.’ Een zachte stemt komt uit het voorkamertje. Jaap duwt de deur op een kier en ziet z’n moeder. Met betraande ogen kijkt ze zijn kant op. Hij ziet het papier in haar hand en de brieven en enveloppen die op de tafel liggen. ‘Heb je nieuws over pa?’ roept Jaap. Moeder bijt op haar lip en schudt haar hoofd. ‘Nee,’ zegt ze. ‘Nog steeds niet.’

Toen de Franse en Canadese soldaten Smilde binnen kwamen en de Duitsers op de vlucht sloegen, had moeder verwacht dat ze snel iets van haar man zou horen. Ze had speciaal een nieuwe mat gekocht die ze onder de tafel wilde leggen. Maar de mat stond nog steeds opgerold in een hoek. Van pa hadden ze na al de weken niets gehoord. Jaap trekt een stoel naar achteren en gaat naast zijn moeder zitten. Hij kijkt naar de brieven met de stempels van het Rode Kruis. Hij weet precies wat er in staat. Dat zijn vader en de anderen van Assen naar Amersfoort zijn vervoerd. En daarna op transport zijn gezet naar Duitsland. Zijn laatste brief schreef zijn vader vanuit een concentratiekamp.

Jaap schuift zijn handen over het tafelkleed en raakt de vingers van zijn moeder aan. Ze trillen. ‘Ben je ongerust, ma.’ Moeder legt de brief op de tafel. Ze pakt de handen van Jaap beet en houdt ze in haar greep. Jaap ziet dat z’n moeder aarzelt. Ze wil iets zeggen, maar perst dan haar lippen op elkaar. Ze beeft en begint zacht te huilen. Op dezelfde manier als die avond toen zijn vader werd weggevoerd. Jaap kijkt naar de hoek van de kamer en ziet alles opnieuw gebeuren. Het was midden in de nacht. Er werd keihard op de deur gebonsd. Jaap schrok wakker, net als alle anderen in het huis. Hij schoot overeind en zag zijn vader in zijn witte hemd en lange onderbroek de pompstraat oplopen. Terwijl hij vlug de bedsteedeuren van Bertus en Jan dicht schoof riep hij: ‘Ja, ja, rustig maar. Ik kom eraan.’

Zijn vader opende de achterdeur, maar werd meteen de gang weer ingeduwd. Duitsers en leden van de landwacht drongen het huis binnen. Ze sleurden pa mee en drukten hem hardhandig in de hoek van de voorkamer. Zonder toestemming te vragen trokken de Duitsers alle deuren, kasten en laden open. Ze gooiden alles overhoop en rommelden tussen de kleren van ma. Een landwacht duwde de Duitse commandant een krantje in zijn handen. ‘Hoe kom je hieraan?’ vroeg de commandant. ‘Weet ik niet,’ antwoordde vader. ‘Het is onder de deur doorgedrukt. Ik heb het gelezen, daarom ligt het hier.’ De Duitse commandant stiefelde op vader af. Hij keek hem diep in de ogen en zei: ‘Weet je wat het laatste oordeel betekent?’ Vader knikt. De Duitse commandant deed zijn arm naar achteren en haalde uit. ‘Wij- zijn- het- laatste- oordeel,’ schreeuwde hij. En bij elk woord sloeg hij vader keihard in het gezicht. Bloed drupte op zijn witte hemd. Daarna werden Bertus en Jan de kamer in gesleept. Ze hadden geprobeerd vanuit de bedstee naar buiten te vluchten. Maar werden gegrepen door de soldaten die op wacht stonden. Samen met de vader van Aaltje en anderen werden ze in een vrachtwagen gegooid en naar Assen gebracht. Van alles wat daarna is gebeurd, weten ze alleen de dingen uit de brieven die ze via het Rode Kruis kregen.

Jaap staat op en trekt zijn moeder voorzichtig tegen zich aan. Ze huilt nog steeds. ‘Ik ben bang…. dat mijn Aaldert… er niet meer is,’ snikt ze. Jaap verstijft. Wat zijn moeder nu zegt, glipt ook af en toe zijn eigen hoofd binnen. Als hij ’s nachts in bed ligt of alleen door het veld loopt. Maar hij duwt die gedachte steeds diep weg. Zo diep, dat het verstopt zit onder een dikke laag andere gedachten en niet snel weer boven kan komen.‘Vrouw Feijen! Jaap! Ze komen eraan!’ Jaap hoort klepperende klompen naast het voorhuis en laat zijn moeder los. Hij hoort de achterdeur opengaan en ziet Aaltje de kamer binnen stormen. ‘Zo komen eraan!’ herhaalt ze. ‘Ze lopen in Kloosterveen.’ ‘Wie?’ vraagt moeder. Met een tip van haar schort veegt over haar wangen.‘Jullie Aaldert, mijn vader en de anderen,’ hijgt Aaltje. ‘Ze halen ze op met een paard en wagen.’ Moeder komt overeind. Ze graait de brieven en enveloppen bij elkaar en stopt ze in haar schort. ‘Vlug, help me,’ roept ze. ‘Ik moet de kamer in orde maken.' Ze loopt naar de rechtopstaande mat en rolt hem uit.

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Waarom is de Duitse soldaat linksonder zo boos?
  • Wat gebeurd er achter deze Duitse soldaat?
  • Waar zijn de mannen die je rechtsboven ziet?
  • Wat staat er in het midden van de tekening, tegen de muur?
  • Wat komt het meisje rechts Jaap en zijn moeder vertellen?
  • Waarom zie je linksboven tanks het dorp binnenrijden?
  • Waor is Aaldert?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit drie verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Aaldert duurt circa 30 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt 15 tot 30 minuten. De verwerkingsopdracht over de Coronacrisis duurt circa 90 minuten.

Het verhaal over Aaldert is gebaseerd op de verhalen van de familie Feijen uit Smilde.  

Luisterverhaal A

Gemeente Aa & Hunze

Aa en Hunze: Het verhaal over vrijheid en tolerantie

Toen ik klein was, had ik een heel groot geheim. Ik durfde dat met niemand te delen. Het was ook wel heel bijzonder om smoorverliefd te zijn op mijn buurjongen. Soms keek ik stiekem vanuit mijn kamerraam in hun tuin. Dan hoopte ik hem te zien. Mijn buurjongen was lief en ik vond hem mooi. Naar hem kijken was het enige dat ik durfde te doen. In het land waar ik geboren ben, is het voor jongens streng verboden om verliefd te worden op een andere jongen. Maar als je echt verliefd bent, is het heel moeilijk om dat geheim te houden. Je wilt het graag vertellen, maar dat kon dus niet. Daarom verstopte ik mijn gevoelens en probeerde ik mij zo gewoon mogelijk te gedragen.

Maar op een dag kwam mijn jongere zusje er toch achter. Ze vond het vreselijk dat haar broer op jongens viel en vertelde het aan mijn vader. Mijn vader werd woest. Hij zei dat ik hem en mijn familie tot schande maakte. “Ik schaam me voor je en wil niets meer met jou te maken hebben,” schreeuwde hij. “Vanaf nu ben je mijn zoon niet meer.” Ik voelde me verschrikkelijk en ben van huis weggelopen. Maar waar moest ik heen? Mijn hele familie keerde zich van me af. Ze deden net alsof ik niet meer bestond en ik kwam op straat terecht. Daar was het minstens zo erg als bij mij thuis. Ik werd bespot, gepest en soms geslagen.

Een keer kwam er een groep mannen op me af. Ze hadden staven en stokken bij zich en dreven me een steeg in. Ze riepen dat ik ziek was en dat ze me een lesje gingen leren. Daarna kwamen de klappen. Ze raakten mijn benen, mijn lijf en mijn hoofd. Het deed pijn, maar op een gegeven moment voelde ik niets meer en zakte in elkaar. Toen ik weer bij kwam, zat ik onder het bloed. Ik kon nauwelijks op mijn benen staan en strompelde naar het ziekenhuis. Toen ze me daar vroegen hoe ik aan mijn verwondingen kwam, durfde ik dat niet te vertellen. Ik was bang dat ze naar de politie zouden gaan. En als dat gebeurde, was de kans groot dat ik in de gevangenis belandde. Want dat deden ze met jongens zoals ik. De enige uitweg die ik toen zag, was mijn land ontvluchten. En zo kwam ik in Nederland terecht.

Toen ik twintig was, ontmoette ik in Nederland een vrouw die vluchtelingen hielp. We hadden veel gesprekken. En omdat ik haar vertrouwde, vertelde ik over mijn geheim en mijn leven op straat. Die vrouw had met me te doen. Ze zei dat er niets mis was met jongens die op jongens vielen. Of mannen die van mannen hielden. Ze bood me aan om me te helpen. Op een dag nam ze me mee naar Anloo. We gingen op bezoek bij twee heren van rond de zeventig. Ze waren getrouwd en al meer vijfenveertig jaar samen. Die mannen hadden het vroeger bijzonder lastig gehad en snapten heel goed hoe ik me voelde. Het werd een gezellige middag.

We praatten samen over van alles. Bijvoorbeeld hoe ze elkaar hadden leren kennen. Maar ook hoe zij samen hadden moeten vechten voor hun liefde. Want in Nederland was het vroeger ook niet gemakkelijk om homo te zijn. Een van hen vertelde dat homo’s hier pas na 2001 met elkaar mochten trouwen. Toen ik dat hoorde schrok een beetje. Ik had gedacht dat dit in Nederland al veel langer mogelijk was. Van de beide mannen hoorde ik ook dat zij vroeger akelige en vervelende dingen hadden meegemaakt, omdat ze homo waren. Ze zeiden dat dit hen tegenwoordig af en toe nog overkwam. “Nederland is tolerant,” liet een van de mannen me weten. “Maar nog lang niet iedereen accepteert homo’s.”

Op een gegeven moment lieten ze mij hun fotoalbums zien. Eentje bleek een trouwalbum te zijn. Het stond vol met foto’s van hun huwelijk. Ik vond dat heel bijzonder. Zoiets had ik nog nooit eerder gezien. Op de terugweg in de auto voelde ik me verdrietig en gelukkig tegelijk. Zonder dat ik het kon tegenhouden, rolden de tranen uit mijn ogen. De vrouw die me had meegenomen, zag het en vroeg wat er met me was. Ik vertelde haar dat ik nu voor het eerst in mijn leven wist dat ik een toekomst had. Dat ik kon zijn wie ik was. Dat ik misschien ooit een man tegen zou komen zoals mijn buurjongen. Iemand waar ik verliefd op kon worden.

In het land waar ik vandaan kwam, moest alles stiekem. Trouwen, samenwonen en een toekomst met een man was uit den boze. Dit was voor mij de eerste keer dat ik me realiseerde dat ik in een land was terecht gekomen waar echte vrijheid heerst. Een land waar mensen vrij zijn om eigen keuzes te maken. Ook als gaat het om liefde en houden van.

Auteur: Chris Vegter

Luisterverhaal A

Aa en Hunze: Het verhaal over Albert

“Auw!” Albert tilt zijn voet op en hinkt naar een boom. “Alweer een steentje.” Hij leunt tegen de ruwe bast en schopt zijn klomp uit. Een scherp kiezeltje stuitert op de grond. Dit is nu al de zoveelste keer dat er een steen door het gaatje van zijn klomp glipt. Al een paar dagen is hij van plan om het dicht te maken, maar elke keer vergeet hij het. “Vanmiddag als ik thuiskom,” belooft hij zichzelf. Albert schiet zijn klomp weer aan en loopt verder. Hij moet zich haasten. Zijn juf is niet erg streng, maar ze raakt wel geïrriteerd als je regelmatig te laat komt. En eergisteren was hij ook al niet op tijd. Toen had hij trouwens een goede reden. Het kwam door dat Duitse konvooi. Albert liep op de Tjassenswijk en hoorde in de verte vrachtwagens aankomen. Een heel lange rij. Hij was de droge sloot ingedoken en zag ze voorbijrijden. Boven op een van die wagens lag een soldaat. Albert wist waarom. Die soldaat moest in de gaten houden of er Engelse toestellen aankwamen die het konvooi wilden beschieten. Dat gebeurde de laatste tijd steeds vaker. Albert had daar veel verhalen over gehoord. Daarom had hij zich ook in de sloot verstopt. Had Jose dat nog maar kunnen doen, denkt hij.

Jose was één van zijn klasgenootjes. Zij en haar zus waren Den Haag ontvlucht. Daar was heel weinig eten. Jose werd ondergebracht bij een familie in Gieterveen. Haar zus kwam bij een gezin in Gieten terecht. Om elkaar zo vaak mogelijk te zien, fietste Jose regelmatig naar haar toe. De snelste route ging via de Bonnerwijk. En daar gebeurde het. Plotseling doken die Engelse vliegtuigen op. Jose kreeg geen tijd om dekking te zoeken. Per ongeluk werd ze beschoten. Iemand vond haar en haalde hulp. Een aantal mannen legden Jose op een ladder. Ze tilden haar naar de dokter in Gieten. Omdat Jose hele zware verwondingen had, moest ze naar het ziekenhuis in Assen. Daar overleed ze. Albert loopt de Veenakkers op en begint te rennen. Hij moet nu echt opschieten. De Veenakkers is lang. En het is nog best een eind naar de Mertensweg waar de school staat.

Na het ongeluk met Jose hadden ze op school allerlei afspraken gemaakt. Als er Engelse vliegtuigen naderden, moest iedereen onder de tafel duiken. Ze hadden dat samen met de juf een paar keer geoefend. In het begin vond iedereen dat grappig. Maar toen het een keer in het echt moest, waren ze allemaal doodsbang geweest. Halverwege de Veenakkers kijkt Albert even opzij. Daar staat het huisje van Pomp. Vroeger woonde de familie Cohen daar. Maar toen de oorlog begon had Pomp ze er zomaar uitgegooid. Hij wilde geen joden in zijn huisje. Pomp is NSB’er. Albert heeft een vreselijke hekel aan NSB’ers en ook aan landwachters. Beide heulen met de Duitsers. Ze doen net of zij nu de baas zijn in hun dorp. Soms vallen die landwachters een huis binnen en halen alles overhoop, omdat ze iemand zoeken. Dat was bij hem thuis ook gebeurd. Gelukkig hadden ze zijn broer toen niet gevonden. Die was net op tijd gewaarschuwd en ondergedoken.

Albert zet zijn tanden op elkaar en begint nog sneller te rennen. Hij wil vandaag op tijd zijn. Bij de Mertensweg schiet hij het schoolplein op. Hij trekt de deur open en glipt de gang in. Bij hun lokaal staat zijn juffrouw. “Zo, Albert, dat is weer op het nippertje hé,” zegt ze. “Ja, juf,” hijgt Albert. “Maar het komt door mijn klomp. Er zit een gat in.” De juffrouw grinnikt. “Dat klinkt als een mooi smoesje, Albert,” Albert trekt zijn klomp uit en houdt hem demonstratief omhoog. “’t Is echt waar, kijkt u maar.” De juffrouw legt een hand op zijn schouder en neemt hem mee naar binnen. “Het is al goed, jongen.” Het is doodstil in de klas. Het enige geluid komt van krassende pennen en schuifelende voeten. Op het bord staan rijtjes sommen die iedereen moet maken. Albert zit voorovergebogen en denkt diep na. Hij vindt rekenen leuk. Vooral die laatste deling, omdat die lekker moeilijk is. Albert doet zijn schrift dicht en vouwt zijn armen over elkaar. De juf kijkt hem aan.“Ben je al klaar?” fluistert ze. Albert knikt. “Zo, dat is snel,” lacht de juf. Ze legt haar pen neer en schroeft de dop op haar inktpotje. Langzaam loopt ze naar Albert toe. Als ze vlakbij is, blijft ze plotseling staan. Albert begrijpt direct waardoor dit komt. Vliegtuigen! Een heleboel! En ze komen hun kant op.“Allemaal onder de tafel!” gebiedt de juf. Albert laat zich van zijn stoel glijden en ploft op de grond.

Snel komen de vliegtuigen dichterbij. De juf controleert of iedereen dekking heeft gezocht en rent dan terug naar haar eigen plek. Ze duikt in elkaar en wringt zich onder het tafeltje. Met haar schouder stoot ze tegen de poot. Haar tafel wiebelt en de stapel schriften glijdt opzij. Vanuit zijn schuilplek ziet Albert precies wat er gebeurt. Hij wil de juf nog waarschuwen, maar het is te laat. Precies op het moment dat er vliegtuigen boven de school zijn, raken de schriften de inktpot. Die schuift van de tafel en belandt boven op het hoofd van de juf. Ze gilt en alle kinderen kruipen nog dieper in elkaar. Dan zijn de vliegtuigen voorbij. De juf wurmt zich onder haar tafeltje vandaan en wrijft over haar hoofd. “Tjonge, dat deed pijn,” kreunt ze. Albert en alle andere kinderen staren hun juffrouw aan. “Maar beter een inktpot dan een bom,” besluit de juf en ze begint keihard te lachen. Even weten de kinderen niet wat ze moeten doen, maar dan schateren ze met hun juffrouw mee.

Op 13 april 1945 ziet Albert opnieuw een lange rij voertuigen Gieterveen binnen rijden. Deze keer zijn het geen Duitsers, maar Canadezen en Polen die hen komen bevrijden. De volgende dag komt ook zijn broer weer thuis. De tijd van onderduiken voor Duitsers is voorbij.

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Wat zijn dat voor voertuigen, linksboven?
  • Waarom kijken de mensen in het schoollokaal angstig naar boven?
  • Wat belandt er op het hoofd van de juf? Hoe komt dat?
  • Naar wie kijkt de jongen linksonder? Wat voelt hij?
  • Waarom is zijn vader zo boos?
  • Wat doen de jongens op de tekening onderin?
  • Wie staan er op de foto's in het fotoalbum dat je rechtsonder ziet?
  • Waor is Aaldert?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit drie verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht Vrijheid & Tolerantie duurt circa 45 minuten. De opdracht over Albert duurt 45 tot 60 minuten. De opdracht over vrijheid en bevrijding duurt circa 15-30 minuten.

De verhalen bij de gemeente Aa en Hunze zijn opgehaald door Sonja de Ridder.

Luisterverhaal B

Gemeente Assen

Assen: het verhaal over Gosse

Gosse staat in de bijna lege winkel en kijkt naar buiten. Het is zover. Hij hoort het aan de schoten die steeds dichter bij komen. Het gevecht om Assen is begonnen. “Kom jongen, we moeten nu écht naar beneden.” Gosse voelt de hand van zijn vader tegen zijn rug. “Het is te riskant om hier te staan.” Gosse knikt. Hij weet het, maar het liefst zou hij nog even in de winkel blijven. Beneden in de bunker zie je niets en wie weet hoe lang ze daar straks opgesloten zitten. Een aantal dagen geleden waren ze begonnen om de grote kelder onder het huis om te bouwen tot bunker. Het leek zijn vader de meest veilige plek om te schuilen als de gevechten in Assen uitbraken. Hun kelder zit diep onder de grond. Is zes meter lang, twee meter breed en twee meter hoog. In het midden hebben ze, om de zolder te stutten, een dikke boomstam geplaatst.

Gosse daalt de trap af en kijkt de kelder in. Zijn moeder en enkele buren zijn al beneden. Ze hebben een zitplaats gezocht op een paar stoelen of lege groentekisten. Gosse bekijkt hun gezichten. Hij ziet dat iedereen gespannen is. Dat gevoel heeft hij zelf ook. Want wat gaat er gebeuren? Worden de Duitsers echt verdreven en gaat dat gepaard met felle gevechten? Hij heeft verhalen gehoord over huizen die tijdens beschietingen in brand zijn gevlogen. Lopen zij dat risico ook?

“Fijn dat jullie er allemaal zijn, mensen,” hoort Gosse zijn vader zeggen. “Het is een beetje behelpen, maar ik denk dat we hier het meest veilig zijn. Gosse en ik hebben voor voldoende levensmiddelen gezorgd. Mocht het wat langer duren dan is er voor iedereen genoeg.” Gosse ziet dat de buurman de hand van zijn vrouw pakt. “We vinden het heel fijn, dat we hier mogen schuilen, Stel,” zegt hij. De vader van Gosse schudt zijn hoofd. “Geen moeite, Ernst. Als het andersom was geweest, hadden jullie dit ook voor ons gedaan, dat weet ik.” De buurman en zijn vrouw knikken. Gosse vindt dat zijn vader gelijk heeft. In hun straat helpen de meeste mensen elkaar. Als het nodig is, zijn ze er voor je.

Maar tijdens deze oorlog is dat helaas niet altijd gelukt. Toen de familie Lezer, die naast hen woonde, werd opgepakt, was iedereen machteloos. Gosse ziet nog precies voor zich hoe zijn buurmeisje Grietje werd weggevoerd, samen met haar ouders en haar zusje. Die angst op hun gezichten. Die smekende blikken van ‘help ons’. Dat besef en niets kunnen doen, heeft op Gosse diepe indruk gemaakt. Hij was ze gevolgd naar het station waar ze op de trein werden gezet. De handen van Grietje bij het raam en het briefje dat ze naar buiten probeerde te gooien. De hulpeloosheid die hij toen voelde, heeft een diep gat in zijn hart geboord. Hij mist Grietje en haar familie nog steeds.

Gosse zoekt een plekje bij het kelderraam en probeert aan iets anders te denken. Maar de schoten die steeds dichter bij lijken te komen, verhinderen dat. “Beste mensen, misschien een beetje vreemd, maar ik wil toch even jullie aandacht vragen.” De vader van Gosse is op de keldertrap gaan zitten en wijst op zijn horloge. “Het is twaalf uur en onze Gosse is jarig.” Gosse voelt dat iedereen in de kelder naar hem kijkt. Sommigen proberen te glimlachen. De buurvrouw staat op en slaat een arm om hem heen. “Gefeliciteerd, lieve jongen. Ik gun je na vandaag nog heel veel gelukkige jaren.” Gosse ziet dat haar ogen vochtig worden. Een voor een komen ze naar hem toe en schudden zijn hand. Op het moment dat zijn vader en moeder hem tegen zich aantrekken, klinkt er een luide knal. Het hele huis trilt. Iedereen in de kelder duikt in elkaar en blijft doodstil zitten. Dan ziet Gosse een roze schijnsel bij het kelderraam. “Er staat iets in de brand,” hoort hij zijn vader zeggen. Met z’n tweeën klimmen ze de keldertrap op. Ze doen de deur open en sluipen naar de winkel. Gosse ziet direct wat er aan de hand is. Het pand van meubelmaker Topma staat in brand. De vlammen laaien op en verspreiden zich naar het woonhuis. De vader van Gosse trekt de winkeldeur open en rent de straat op. “Brand, brand!” roept hij.

Even weet Gosse niet wat hij moet doen. Helpen? Water halen? Maar dan hoort hij de geweerschoten en beseft dat het buiten levensgevaarlijk is. Hij holt naar zijn vader en grijpt zijn arm. “Pa, naar binnen. Er wordt geschoten.” “Maar, jongen, we moeten toch iets doen!” “We kunnen niks. Dat is te riskant. Straks word je geraakt.” Met veel moeite lukt het Gosse om zijn vader weer de winkel in te trekken. Machteloos staan ze voor de etalageruit. De vlammen hebben nu ook de werkplaats van Topma bereikt. Een rode gloed hangt boven de stad.

Vanuit zijn ooghoeken ziet Gosse dat er mensen de straat in rennen. Gaan ze blussen? Proberen ze toch het pand van Topma te redden? Dan krijgt Gosse in de gaten dat het Duitsers zijn. Ze hollen en fietsen in de richting van het Noord-Willemskanaal. Die proberen weg te komen, schiet er door Gosses hoofd. Ze vluchten en zijn in paniek. “Kom pa, naar beneden. Straks zien ze ons en schieten ze. ” Met tegenzin laat de vader van Gosse zich naar de kelder duwen. Bij de deur aarzelt hij. Even lijkt het alsof hij terug wil lopen. Dan drukt hij de deurkruk naar beneden en daalt de kleine trap af. “Wat is er aan de hand?” wil moeder weten als ze beneden zijn. “De winkel van Topma staat in de brand, ma,” legt Gosse uit. Zijn moeder slaat haar handen voor haar gezicht. “O, nee toch,” schrikt ze. Gosses vader loopt naar zijn vrouw en trekt haar tegen zich aan. “Winkel, woonhuis, werkplaats, alles in lichterlaaie en het wemelt van de Duitsers,” zegt hij. Iedereen in de kelder kijkt de vader van Gosse aan. “Maar ze slaan op de vlucht,” voegt hij toe. “Ik denk dat het nu snel voorbij is.”

In de ochtend van 13 april 1945, op Gosses 19e verjaardag, kwamen de bevrijders Assen binnenrijden. Eerst jeeps en daarna zware tanks. Gosse en de anderen verlieten de kelder en ontdekten dat het Canadezen waren. Van de familie Lezer en zijn buurmeisje Grietje heeft Gosse nooit meer iets vernomen.

Auteur: Chris Vegter

Luisterverhaal A

Assen: het verhaal over Mees

Mees rijdt zijn fiets in het schuurtje en trekt de deur achter zich dicht. Met een diepe zucht zakt hij op de doos met oude kranten. Hij sluit zijn ogen en klemt zijn hoofd tussen zijn handen. Hoe kan het toch dat ik me tegelijk gelukkig en ongelukkig voel, denkt hij. Waarom ben ik blij en bang op hetzelfde moment? Na het laatste lesuur was hij met Okke het lokaal uitgelopen. Ze hadden elkaar geduwd en aangeraakt. Okke probeerde zijn aantekeningen af te pakken. En hij had zijn tas tegen zijn buik gedrukt en zich klein gemaakt. Ze stoeiden en lachten. En toen waren de handen van Okke ineens overal. Als tentakels van een inktvis. Links, rechts, boven en onder op zijn lijf. En het voelde fijn, heel fijn.

Okke was zijn beste vriend, al sinds ze samen op de middelbare school kwamen. Inmiddels twee jaar geleden. Ze hadden allebei op een andere basisschool gezeten. Okke in de wijk Baggelhuizen en hij in de binnenstad. Toen hij Okke voor het eerst op het Nassau College tegen kwam, wist hij het meteen. Met hem wilde hij bevriend zijn. Gelukkig kwamen ze bij elkaar in de klas en hadden ze bijna hetzelfde lesrooster. Mees wist precies in welk lokaal Okke zat als ze niet het gelijke vak hadden. Hij kende altijd de snelste route om hem daarna weer tegen te komen.

Na de stoeipartij in de gang was Mees met Okke naar Baggelhuizen gefietst. Een behoorlijke omweg voor hem, maar hij wilde zo graag iets langer bij Okke zijn. Ze namen het pad door het Asser bos. Mees had Okke het liefst willen voorstellen om hun fietsen tegen een boom te zetten en een wandeling te maken. Maar toen was Okke over meisjes begonnen. Over Rosanne en Fleur. En dat hij Fleur echt het einde vond. Mees was onzeker geworden. Ineens had hij zich ongelukkig gevoeld en gezegd dat hij niet laat thuis mocht komen. Hij had zijn hand opgestoken en was zonder verder iets te zeggen linksaf geslagen.

Mees laat zijn hoofd los en gaat rechtop zitten. Waarom voel ik me nu zo, flitst er door zijn hoofd. Het is toch fijn dat Okke op Fleur valt. Ze is het leukste meisje van de klas en ik vind haar ook superlief. Waar komt dat ongelukkige gevoel dan vandaan? Het antwoord dat heel langzaam vanuit zijn buik naar boven kruipt, maakt Mees bang. Hij schrikt en zijn wangen kleuren rood. “Dat is niet waar,” fluistert hij. “Zo ben ik niet. Okke is alleen mijn allerbeste vriend.”

De deur van het schuurtje gaat open. “Hè Mees, ben je al thuis?” In de deuropening staat zijn moeder, haar arm vol oude kranten. “Zit je hier al lang?” Mees voelt zich betrapt. Hij staat op en neemt het pakketje van zijn moeder over. “Nee, nog maar net,” antwoordt hij en legt de kranten bovenop de doos met oud papier. “Maar waarom zat je daar, is er iets gebeurd?” Mees pakt zijn tas van de bagagedrager en schudt zijn hoofd. “Ik had alleen hard gefietst en was moe.” Zijn moeder slaat haar arm om hem heen. “Dan wordt het tijd voor thee,” lacht ze en ze trekt Mees mee naar buiten. Met z’n tweeën lopen ze naar het grote huis. Mees kijkt om zich heen. Hij ziet de slordige tuin en het hobbelige pad. Zijn vader en moeder vinden het niet belangrijk om een prachtig gazonnetje en perfecte borders te hebben. ‘Liever gek en bijzonder, dan saai en perfect,’ zegt zijn vader altijd. Dat geldt voor het huis en zeker voor de tuin. Ze wonen in een chique buurt, maar hun huis is een soort villa Kakelbont, waar alles kan en mag.

Mees herinnert zich de gekke dingen die ze hier deden. Zijn eerste modeshow op het tuinpad. Toen hij een roze jurk en hoge hakken van zijn moeder droeg. Met een ruk blijft Mees staan. Zouden Okke en andere jongens zoiets ook hebben gedaan? Een modeshow lopen in de kleren van je moeder? Ben ik dan toch anders dan hen, schiet er door zijn hoofd. Opnieuw voelt Mees zijn wangen rood worden. “Wat is er, lieverd?” vraagt zijn moeder en ze strijkt door zijn krullen. Mees aarzelt, zal hij vertellen waar hij aan denkt? Maar hoe zal zijn moeder reageren? Misschien is ze wel teleurgesteld in hem. “Uh, ik heb veel huiswerk en… eigenlijk geen tijd om thee met je te drinken,” hakkelt hij. Zijn moeder kijkt hem aan. Mees weet dat ze twijfelt aan wat hij zegt. Even overweegt hij haar toch in vertrouwen te nemen. Maar de angst om uit te spreken wat hij ontdekt heeft, weerhoudt hem. Zijn moeder laat haar handen zakken en drukt een zoen op zijn voorhoofd. “Dan breng ik de thee straks wel boven,” zegt ze en ze trekt de keukendeur open. Mees knikt en zwiept zijn tas over zijn schouder. Snel loopt hij het huis binnen en stiefelt de trap op.

Op zijn kamer zet hij de tas naast het bureautje en laat zich op zijn bed vallen. Wat is er toch met mij, denkt hij. Ik wil gewoon zijn, net als andere jongens. Een puber, die van meisjes houdt. En niet iemand worden, die ik niet wil zijn. Want dan gaan mensen over me praten. Misschien schaamt mijn broertje zich dan voor me. En wordt hij door anderen gepest, omdat ze weten hoe ik ben. Op de televisie en internet had hij gezien, hoe ze met jongens zoals hij omgaan. Er zijn zelfs landen waar het verboden is om te voelen wat hij voor Okke voelt. Mees pakt de grote knuffel die op de grond ligt en trekt hem tegen zich aan. “Ik mag niet worden wie ik eigenlijk ben,” fluistert hij. “Die vrijheid heb ik niet.”

Op de trap klinken voetstappen. Mees legt zijn knuffel weg en schiet overeind. Graait een boek uit zijn tas en gaat aan zijn bureau zitten. “De thee,” hoort hij zijn moeder zeggen. Ze klopt en doet voorzichtig de deur open. “Waar zal ik dit neerzetten?” vraagt ze. Mees kijkt naar het dienblad en wijst naar zijn bureau. “Hier maar,” zegt hij zacht. Zijn moeder pakt een beker en een schoteltje van het blad en zet die naast de computer. “Als je nog meer wilt, moet je het zeggen. Er is genoeg.” Zacht strijkt ze met haar vingers langs zijn wang en loopt terug naar de deur. “En als je iets anders wilt, ben ik er ook voor je,” zegt ze. Mees knikt en buigt zich diep over het boek. Zijn moeder verlaat de kamer en loopt de trap af. Pas als beneden de kamerdeur dicht gaat, kijkt Mees op. Zijn blik glijdt langs het schoteltje. Onder de koekjes ligt een briefje en een mini opschrijfboekje. Mees trekt het schoteltje naar zich toe en vouwt het briefje open. “Het hebben van gedachten en gevoelens kan soms zwaar zijn,” leest hij. “Ze opschrijven zorgt voor bevrijding, liefs mam!”

Vrijelijk gebaseerd op: Confettiregen, door Splinter Chabot

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Met wie zit Gosse linksboven in de kelder?
  • Waarom kijken ze naar boven?
  • Wie zijn de figuren op de achtergrond rechtsboven? Wat doen ze?
  • Wat staat er in de brand?
  • Op de tekening linksonder zit Mees met zijn hoofd tussen zijn handen. Waarom doet hij dat?
  • Wat doet Mees midden onder en hoe reageren zijn ouders daarop?
  • Wat ligt er onder de koekjes die moeder komt brengen?
  • Waar staat Aaldert op de plaat?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit drie verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Gosse duurt circa 75 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt 15 tot 30 minuten. De verwerkingsopdracht over Mees duurt circa 60 minuten.

Bronnen:

Verhaal A - Gosse Stel

Het verhaal over Gosse Stel is met dank aan de volgende personen/ instanties tot stand gekomen.

  • De Asser Historische Vereniging - optekenen van het verhaal van Gosse Stel
  • De weduwe van Gosse Stel

In de lesbrief zijn onderstaande foto's opgenomen:

De familie Stel en hun groentewinkel (1932)

De familie Stel en hun groentewinkel (1932).

Gosse en zijn buurmeisje Grietje Lezer

Gosse en zijn buurmeisje Grietje Lezer.

Verhaal B - Mees

Het verhaal over Mees is gebaseerd op het boek 'Confettiregen' door Splinter Chabot.

Luisterverhaal B

Gemeente Borger-Odoorn

Borger Odoorn - Het verhaal over Albertus Zefat

Hijgend hangt Albertus Zefat tegen een boom. Hij weet dat de tijd dringt, maar moet even op adem komen. De hele weg vanaf Valthe tot aan het bos heeft hij gerend. En zo’n afstand is zijn bijna 40-jarige lijf niet meer gewend. Even daarvoor had hij nog met zijn vrouw Aaltje aan tafel gezeten. De pan met dampende piepers tussen hun in. Plotseling was er op de deur gebonsd. Ze schrokken. Zouden dat de Duitsers zijn? Albertus was opgestaan en had voorzichtig het gordijn opzijgeschoven. Voor de deur stond een man in uniform. “Agent Bralts,” had hij tegen zijn vrouw gefluisterd. Aaltje had haar wenkbrauwen opgetrokken. “Wat zou hij willen?” gebaarde ze. Albertus had het niet geweten en besloot de deur open te doen. Bralts was een goede vent en volgens hem betrouwbaar. Albertus schoof de grendel opzij en liet Bralts binnen. Hij bood hem een stoel aan, maar Bralts schudde zijn hoofd. “Geen tijd, Zefat,” zei hij. “Ik ben hier omdat het hol in het bos is ontdekt. Ol Pieter heeft het aan de Duitsers verteld. Ze zetten een zoekactie op touw. Waarschijnlijk vanavond al. Collega Weerman en ik moeten mee.” Aaltje en hij hadden elkaar even aangekeken. Maar net gedaan alsof ze van de prins geen kwaad wisten. “Ik weet, dat jij op de hoogte bent van dat hol, Zefat. Maar wees niet bang, ik verraad je niet. Ik ben hier om je op de hoogte te brengen. Misschien kun jij de mensen in het hol nog op tijd waarschuwen.” Daarna had hij zich, zonder nog wat te zeggen omgedraaid en was de keuken uitgelopen.

Albertus stopt zijn duim in z’n vuisten en begint weer te rennen. Hij hoeft niet ver meer. Nog een paar honderd meter en dan is hij bij het huisje van Ol Pieter en zijn vrouw. Als hij daar voorbij is, kan hij het bos in. Ol Pieter, denkt hij, hoe kun je nou zo stom zijn om naar de Duitsers te gaan? Wat voor zin heeft dat? Wat schiet jij daar nou mee op? Je hebt toch totaal geen last van die mensen in het hol. In het begin waren de onderduikers en Aaltje bang geweest dat het hol ontdekt zou worden. Het lag maar 80 meter vanaf het huis van Ol Pieter en zijn vrouw, vlakbij het wielpad van Emmen naar Valthe. Maar Albertus had hen steeds gerustgesteld. “Het hol ligt goed verborgen. En het bos is op dit moment de veiligste plek om je te verstoppen,” had hij steeds gezegd. Gelukkig waren ze wel al begonnen met een tweede hol. Dieper het bos in. Maar dat was nog niet klaar en kon nog niet echt worden gebruikt.

Albertus houdt zijn pas in en kijkt naar het huisje van Ol Pieter. Achter de ramen brandt licht, maar verder is er niets te zien. In elkaar gedoken sprint Albertus verder. Na een meter of vijftien duikt hij rechts van het wielpad het bos in. “Opschieten,” spoort hij zichzelf aan. “Als de Duitsers vanavond echt die zoekactie uitvoeren, zijn ze misschien al onderweg.” Bij de boom, waarin een A als herkenningsteken is gekerfd, slaat Albertus linksaf. Iets verderop, achter een berg takken, stammen en bladeren ligt het hol. Voorzichtig wurmt Albertus zich door de stekelige takken, staat stil en luistert. Uit het hol komen zachte stemmen. Albertus bukt en kruipt op handen en voeten naar de ingang.

“Niet schrikken mensen,” zegt hij zacht. “Ik ben het.” In het hol klinkt geritsel. “Albertus, jij?” wordt er gevraagd. “Ja.” Een olielamp gaat aan. Albertus kruipt verder en ziet zeven mensen opgepropt in het hol zitten. Mannen, vrouwen, en een moeder met haar kind. “Wat kom je doen?” vraagt iemand. “Jullie waarschuwen,” antwoordt Albertus. “Jullie zijn verraden en moeten hier weg. Zo snel mogelijk.” Niemand beweegt, als versteend blijft iedereen zitten. “Weg lui, weg!” gebiedt Albertus. “Alleen het hoogstnodige meenemen. De politie en Duitsers zijn al onderweg. Vooruit, allemaal het bos in.” Opeens komt iedereen in beweging. Kleren, dekens en een paar andere noodzakelijke spullen worden bij elkaar gegraaid. “Opschieten mensen!” maant Albertus hen aan. “Ze kunnen elk moment hier zijn.”

Een voor een kruipen ze het hol uit. Eerst het kind, dan de vrouwen en daarna de mannen. “Maar waar moeten we heen, Albertus?” vraagt de moeder van het kind. “Dieper het bos in! Kom maar met me mee.” In een lange rij verdwijnen ze tussen de bomen. Het bos wordt dichter en dichter. Na 500 meter blijft Albertus staan. Hij wijst naar de houten palen en het gat in de grond. Het begin van het tweede hol. “Hier zijn jullie voorlopig veilig,” zegt hij. “Hou je zo gedeisd mogelijk. Ik moet er nu vandoor. Morgen zal ik voor eten en drinken zorgen.” Albertus wil zich omdraaien, maar de moeder van het kind houdt hem tegen. Ze pakt zijn arm en trekt hem naar zich toe. “Bedankt Albertus,” zegt ze en drukt een zoen op zijn wang. “Heel erg bedankt voor alles wat je voor ons doet.” Even weet Albertus niet wat hij moet zeggen. Dan legt hij zijn hand op de schouder van de moeder en knikt. “Het is al goed,” zegt hij. “Maar ik denk dat we vooral Bralts kunnen bedanken.” In de verte klinkt het geblaf van honden. Albertus laat de schouder van de vrouw los. “Ik moet nu echt gaan,” zegt hij en sprint het donkere bos in.

De onderduikers verbleven in het tweede hol tot 11 april 1945. Dat was éen dag na de bevrijding Emmen, Klijndijk en Valthe.

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Wie zie je linksboven fietsen?
  • Wat komt de agent aan Albertus en Aaltje vertellen?
  • Aaltje kijkt bezorgd. Waarom is dat denk je?
  • Waarom loopt Albertus meteen naar buiten?
  • Helemaal links zie je een boom. Wat staat erin gekerft en waarom is dat?
  • Wat zit er linksonder verstopt tussen de takken?
  • Onderin zie je de onderduikers lopen. Waar gaan ze naartoe?
  • Wie is de vrouw rechtsonder?
  • Zie je Aaldert ook?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit twee verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Albertus Zefat duurt circa 30 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt circa 15-30 minuten.

Bronnen:

Voor het verhaal over Albertus Zefat zijn de volgende websites geraadpleegd:

Luisterverhaal A

Gemeente Coevorden

Coevorden: Het verhaal over Jan Nico

“Jas beter dicht en sjaal om,” zegt moeder. Jan Nico doet zijn handschoenen uit en prutst aan de knopen van zijn jas. “Zo is het beter,” besluit moeder. “Het is steenkoud buiten en jullie doen er zeker een uur over. Als je je niet goed aankleedt, verkleum je.” Jan Nico wikkelt de sjaal nog een keer rond z’n nek en wurmt zijn handen weer in zijn wanten. “Jij ook Hermien,” wijst moeder. “Trek die muts dieper over je oren.” Jan Nico ziet hoe de haren van zijn zus volledig onder de muts verdwijnen. “En jullie weten waar het is, hé?” vraagt moeder. Jan Nico en Hermien knikken. “Goed, ik hoop dat jullie vader vinden. En denk erom wat ik heb gezegd. Absoluut geen risico nemen en de Duitsers en NSB’ers zoveel mogelijk ontwijken.” Moeder slaat haar armen om de kinderen heen en trekt ze stevig tegen zich aan. “En doe alsjeblieft voorzichtig, lieverds,” fluistert ze. “Ja mam,” antwoordt Hermien.

Jan Nico opent de deur en stapt naar buiten. Een ijskoude wind snijdt in zijn gezicht. Hermien komt naast hem staan. “Kom,” zegt ze. “We gaan.” Ze pakt zijn mouw en trekt hem mee. Met z’n tweeën lopen ze het tuinpad af. Hetzelfde tuinpad waarover hun vader een paar dagen geleden door de Duitsers is weggevoerd. Jan Nico ziet de beelden nog steeds voor zich. Het was midden in de nacht. Opeens stonden ze voor de deur. Belden aan en drongen in hun lange jassen het huis binnen. Vader werd hardhandig ondervraagd. En toen hij niet de antwoorden gaf, die ze wilden weten, sleepten ze hem naar buiten. Door zijn tranen heen had Jan Nico gezien hoe zijn vader werd meegesleurd. De Duitsers namen niet eens de moeite om te vertellen waarnaartoe. Gelukkig had moeder gisteren via iemand uit het dorp het adres gekregen waar vader werd vastgehouden. Hermien en hij moesten nu proberen hem te vinden. “Is het echt een uur lopen?” vraagt Jan Nico. Hermien draait haar hoofd. “Denk het wel,” zegt ze. “Laten we maar flink doorstappen. Dan blijven we warm en schieten we tenminste op.” Zonder nog een woord te zeggen lopen ze het dorp uit. Als ze voorbij de laatste boerderij zijn, voelt Jan Nico de kou toenemen. Op de open vlakte heeft de bijtende wind vrij spel. Jan Nico rilt.

Wat leven we toch in een akelige wereld, denkt hij. Mensen, die anderen uit hun huizen slepen, gevangenzetten en martelen. Waarom doen mensen dit? Wat bezielt hen om anderen op te jagen en te doden? Zijn vader was nu voor de tweede keer gearresteerd. Kwam dat omdat hij hoofd van de lagere school was? Omdat hij voor zijn eigen mening uit durfde te komen? Jan Nico weet het niet, hij hoopt alleen dat ze hem geen pijn doen. “Ik denk dat het daar moet zijn,” zegt Hermien. Ze staat stil en wijst naar een boerderijtje aan de overkant van sloot. “Zie jij Duitsers of gevangenen?” vraagt Jan Nico. Hermien schudt haar hoofd. “Ik denk dat we gewoon moeten vragen. Als we vriendelijk en beleefd blijven, gaan ze ons vast niets doen.” Ze steken de dam over en lopen naar de zijdeur. Zacht kloppen ze aan. Het duurt even voor ze iets horen. “Wie is daar?” vraagt een vrouwenstem. “Hermien Scholten, mijn broertje en ik zijn op zoek naar onze vader. We hebben gehoord dat hij hier zou kunnen zijn.” Jan Nico hoort hoe een sleutel in het slot wordt gestoken. Voorzichtig gaat de deur op een kier. In de gang staat een vrouw. Haar gezicht is bont en blauw en haar ogen zijn rood. “Jullie vader is hier niet meer,” zegt ze. “Hij is samen met mijn man meegenomen.” Jan Nico kijkt zijn zus aan. “Weet u waarnaartoe?” vraagt hij. Met de mouw van haar trui veegt de vrouw over haar gehavende wangen. “Ik heb gehoord dat ze met anderen worden vastgehouden in Dalen,” zegt ze. “Op de boerderij van Hartemink.”

“Heel erg bedankt,” zegt Jan Nico. “Fijn dat u ons heeft willen helpen.” Hij pakt Hermien bij haar hand en trekt haar mee. “We gaan naar Dalen,” zegt hij als ze over de sloot zijn. “Maar dat is nog wel anderhalf uur lopen, hoor,” waarschuwt Hermien. Jan Nico slaat zijn arm om Hermiens middel en duwt haar vooruit. “Dat halen we,” zegt hij. Koud en moe komen ze in Dalen aan. Hun vingertoppen lijken van ijs en hun sokken zitten vastgevroren aan de klompen. “Weet jij waar de boerderij van Hartemink staat?” vraagt Hermien. Jan Nico schudt zijn hoofd. “Maar die vinden we wel.” Na twee keer vragen zien ze een grote boerenhoeve. Op het erf staan vrachtwagens en bij de baanderdeur houden mannen in uniform de wacht. “Wat gaan we nu doen?” wil Hermien weten. Jan Nico fronst zijn voorhoofd. “Zeggen dat we onze vader zoeken en dat we hem graag nog even willen zien.” “Durf je dat?” vraagt Hermien. Jan Nico knijpt in haar hand. “Als we het samendoen wel.” Naast elkaar lopen ze de boerenlaan op. Als ze vlak bij het erf zijn, maken twee gewapende mannen zich los van de baanderdeur en komen op hen af. “Wat moeten jullie hier? Wegwezen!” Een van de mannen haalt zijn geweer van de schouder en wijst naar de straat. “We zoeken onze vader,” zegt Jan Nico. “Weet u misschien of hij hier is?” De twee mannen kijken elkaar aan. “Waar komen jullie vandaan?” wil de man met het geweer weten. “Uit Dalerpeel, mijn vader is daar hoofd van de school.” Opnieuw wisselen de mannen een blik. “Scholten?” vraagt een van hen. “Ja meneer,” antwoordt Hermien. De man tilt z’n geweer op en haakt hem aan zijn schouder. “Wacht hier,” zegt hij. “Ik zal kijken wat ik voor jullie kan doen.” De man draait zich om en verdwijnt door de baanderdeur. Tien minuten later is hij terug. “Meekomen,” zegt hij. “Jullie krijgen vijf minuten.” Met lood in hun schoenen lopen Jan Nico en zijn zus achter de man aan. Ze worden de boerenschuur binnen geleid.

Het is er donker. Jan Nico ziet mannen, maar ook jongens die hooguit 5 jaar ouder zijn dan hij. Ze staan of leunen tegen de muur. Sommigen met hun handen boven hun hoofd. Anderen met gescheurde kleren en bloedende wonden. En daar tussenin staan lachende Duitse militairen met hun wapens in de aanslag. “Daar zit jullie vader,” wijst de man. “Vijf minuten en geen seconde meer.” Hermien en Jan Nico kijken naar de plek die de man aanwijst. Er ligt iemand op de grond. “Vader!” roept Hermien. De man beweegt en draait op zijn zij. Hermien en Jan Nico rennen naar hem toe. Kreunend komt de man overeind. “Vader, wat is er gebeurd?” vraagt Jan Nico. “Gaat het goed met u?” De man strekt zijn armen en trekt zijn kinderen naar zich toe. “Ja, het gaat… goed,” fluistert hij, “…goed.” Jan Nico kijkt naar zijn gezicht. Zijn vader ziet er anders uit dan normaal. Timide en hij lijkt gebroken. Zelfs zijn stem klinkt anders. “Hoe is het… met moeder?” vraagt hij. “En met kleine Emma… en de anderen?” “We redden ons,” antwoordt Hermien. “En we zorgen goed voor Emma.” Vader schudt zijn hoofd. “Dat baby’s…. dit mee moeten maken,” zucht hij. “Jullie tijd is om!” De gewapende man boort de loop van zijn geweer tussen vader en de kinderen. “En nu wegwezen,” commandeert hij. Met de kolf duwt hij de kinderen voor zich uit. Jan Nico draait zich nog een keer om naar zijn vader. “Pas goed… op jullie zelf,” hoort hij hem zeggen. “Over een poosje… kom ik naar jullie terug.” De vader van Jan Nico en Hermien komt inderdaad terug en overleeft de oorlog.

Op Jan Nico heeft deze zoektocht en ontmoeting met zijn vader zo’n diepe indruk gemaakt, dat hij politicus is geworden. Zijn hele leven is hij zich blijven inzetten voor de rechten van de mens.

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Wie zijn er zo dik ingepakt onderweg?
  • Waarom heeft de vrouw die de deur open doet rode ogen?
  • Waar staat de boerderij die je rechtsboven ziet?
  • Waar worden Jan Nico en Hermien door de Duitse soldaat mee naartoe genomen?
  • Waarom ligt vader op de grond?
  • Op wie richt een van de soldaten zijn geweer?
  • Wat roept vader Jan Nico en zijn zus na?
  • Waor is Aaldert?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit twee verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Jan Nico duurt circa 60 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt circa 15-30 minuten.

Bronnen:

Het verhaal over Nico Jan, verteld door Nico Jan Scholten op 02-03-2020, beschreven door Hester Witteveen. Hierbij zijn de volgende websites gebruikt voor aanvullende achtergrond informatie:

Deze foto is van Nico Jan Scholten persoonlijk.  

Luisterverhaal A

Gemeente Emmen

Emmen: het verhaal over Willem Oosting

Het was rustig in de dierentuin. De zon scheen en de eerste krokusjes stonden op het punt om open te barsten. Willem Oosting bukte. Hij bekeek de kleine groene bloemetjes en glimlachte. De natuur trok zich gelukkig niets aan van oorlog, militairen of bezetters. Willem kwam overeind en keek om zich heen. ‘Eigenlijk gedraag ik mezelf ook een beetje als de natuur,’ dacht hij. ‘Ik trek me ook niets van die Duitsers aan.’ Willem stak zijn handen in zijn zakken en liep in de richting van de dierenverblijven.

Tien jaar geleden was zijn droom werkelijkheid geworden. Hij had zijn eigen dierentuin geopend. Vanaf dat hij klein was geweest, had hij al graag veel dieren willen hebben. En dat was hem gelukt. IJsberen, olifanten, leeuwen en heel veel andere dieren waren te zien in zijn Noorderdierenpark. Maar nu, na bijna vijf jaar oorlog, waren de dieren niet de enige bewoners in zijn park. Er waren ook mensen bijgekomen. In tegenstelling tot de dieren was het juist de bedoeling dat deze mensen niet gezien werden. Het was begonnen met één verzetsstrijder. Een man die werd opgejaagd door de Duitsers en een onderduikadres zocht. Willem had hem een schuilplaats aangeboden. Daarna kwamen er steeds meer bij. Verzetsmensen, jongemannen die op de vlucht waren voor dwangarbeid en een joods meisje.

Willem bleef staan en haalde zijn handen uit zijn zakken. Hij keek naar het roofdierenverblijf. Daar op de hooizolder boven de olifanten, sliepen nu elke nacht achttien onderduikers. Overdag werkten ze in de dierentuin. Ze droegen overalls en waren niet te onderscheiden van de dierenverzorgers die Willem echt in dienst had. Een bijna onzichtbaar glimlachje gleed over Willems gezicht. Hier kon hij, ondanks de gevaarlijke situatie, nog steeds van genieten. Onderduikers die vrij rondliepen in zijn dierentuin, zonder dat de Duitsers ook maar iets in de gaten hadden. Er waren zelfs soldaten en officieren die een wandelingetje maakten in het park en een gesprek met hen aanknoopten.

Willem wilde zich omdraaien, maar bleef abrupt staan. Het geluid van marcherende laarzen drong zijn oren binnen. ‘Soldaten’, schoot er door zijn hoofd. ‘Een hele groep en die komt hier niet om een ommetje te maken.’ Zo rustig mogelijk draaide Willem zich om. Een halve peloton militairen kwam recht op hem af. Willem herkende de officier die de groep aanvoerde. Hij had weleens een praatje met hem gemaakt. Zo ontspannen mogelijk stak Willem zijn hand op en liep de officier tegemoet. “Goedemorgen,” groette hij. “Wat kan ik voor u doen?” De officier bleef staan, gaf de groep een commando en keek Willem strak aan. “Controle,” antwoordde hij. Willem trok zijn wenkbrauwen op. “Controle?” herhaalde hij. “Waarvoor?”

“Onderduikers,” zei de officier scherp. Een fractie van een seconde verstijfde Willem, schudde zijn hoofd en begon te lachen. “Die zijn hier niet,” antwoordde hij. “Alle mensen die hier rondlopen zijn bij mij in dienst.” De officier deed zijn armen achter zijn rug en keek naar het roofdierenverblijf. “We willen alle gebouwen controleren,” blafte hij. “En met die gaan we beginnen.” Hij knikte in de richting van het dierenverblijf. Willem schrok. Op de zolder van dat gebouw sliepen de onderduikers. En ’s ochtends ontbeten ze daar. Willem hoopte dat ze alles hadden opgeruimd, zoals was afgesproken. De officier gaf een bevel en de soldaten stampten het verblijf binnen. Willem en de officier volgden. “WAT MOET DAT DAAR?” snauwde de officier en wees naar een afwasteil vol borden en kopjes. Willems hart sloeg over. Hij slikte. “Oh dat,” zei hij en glimlachte. “Dat eh…. hebben mijn verzorgers laten staan. Een van de dieren is zwanger en moet bevallen. Mijn verzorgers willen zo dicht mogelijk in de buurt blijven om te hulp te kunnen schieten.” De officier keek Willem aan, dacht even na en knikte. De soldaten zochten verder. Ze vonden niets. Toen klauterden twee van hen de hooizolder op. Willem versteende. ‘Als de onderduikers hun spullen nu maar volgens afspraak hebben opgeborgen,’ dacht hij.

Na een paar minuten liet een van de soldaten zich weer naar beneden zakken. In zijn hand hield hij een kussen en een deken. “En wat heeft DAT te betekenen?” wilde de officier weten. De spieren in Willems buik trokken samen. Hij keek naar de hand van de soldaat en toen naar de officier. “Ook ’s nachts laten mijn verzorgers een zwanger dier niet alleen,” antwoordde hij. “Een baby kan immers ook ‘s nachts geboren worden.” De officier kneep zijn ogen tot spleetjes. Hij staarde Willem minutenlang aan. Daarna draaide hij zich om en wendde zich tot de soldaten. “Volgende gebouw,” beval hij en stiefelde naar buiten. Willem sloot zijn ogen. Haalde diep adem en blies die langzaam weer uit. “Pfff, dat was op het nippertje,” fluisterde hij.

Auteur: Chris Vegter

Luisterverhaal A

Emmen: het verhaal over Jozef

De zware tank rijdt als eerste de zandweg af en rolt de straat op. Jozef duwt de klep van de toren open. Hij steekt zijn hoofd naar buiten en haalt diep adem. De frisse aprillucht doet hem goed. Heerlijk om even weer die wind rond z’n hoofd te voelen.Het is een heftige dag geweest. Jozef merkt het aan zijn lichaam. Hij is bekaf. Urenlang met z’n vijven in een tank zitten, is zwaar. Voor je lijf, maar ook voor je hoofd. Je moet alert blijven, de omgeving in de gaten houden en zorgen dat je in de goede positie komt om te vuren. En telkens die angst en het gevaar om zelf geraakt te worden. De gevechten waren die dag al vroeg begonnen. Majoor Wasilewski had hun eskadron in tweeën verdeeld. Een aantal tanks moest via Zweeloo en Noord Sleen proberen Emmen te bereiken. En de groep van Jozef kreeg de opdracht om de trambrug bij Noordbarge te veroveren.

Toen ze met hun tanks en manschappen bij het Oranjekanaal kwamen, ontdekten ze dat de Duitsers de brug al hadden opgeblazen. Ze zaten ingegraven aan de andere kant van het water. Eerst gebeurde er niets, maar toen ze op 100m waren genaderd, brak de hel los. Ze kwamen onder zwaar vuur te liggen. Het enige dat ze konden doen, was terugschieten en de Duitse stellingen bestoken. Doordat ze zagen waar de Duitse kogels vandaan kwamen, konden ze hun kanonnen heel precies richten. Boerderijen en schuren vlogen in brand. Achttien Duitsers kwamen om het leven. En twee van zijn Poolse maten. Jozef zet zijn helm even af en laat de wind met z’n haren spelen. Weer twee van ons minder, denkt hij. Het lukt hem maar niet om daar aan te wennen. Telkens afscheid nemen van jongens die je heel goed kent. Waarmee je hebt gepraat, gelachen en gehuild en die je nu nooit meer zult zien. Even ziet Jozef het gezicht van zijn broer voor zich. Hoe zou het met Brunoslaw gaan? Leeft hij nog? Hij heeft al een poos niets van hem gehoord. Jozef houdt zijn hand boven zijn ogen en speurt de rechte straat af. Het begint langzaam donkerder te worden. Jozef kijkt naar links en rechts, maar ziet nergens beweging.

Brunoslaw en hij waren samen Polen ontvlucht. Dat was 6 jaar geleden. Net na zijn zestiende verjaardag. De Duitsers waren vanuit het westen hun land binnen gevallen. De Russen kwamen vanuit het oosten. Ze verdeelden Polen en teisterden de bevolking. Brunoslaw had voorgesteld om samen hun land te verlaten. Met z’n tweeën belandden ze in Frankrijk. Ze dachten daar veilig te zijn. Maar ook dat land werd al snel door de Duitse nazi’s bezet. Brunoslaw en hij kwamen in Normandië terecht. Daar werden ze door de Duitsers aan het werk gezet. Samen met Franse en Poolse mannen moesten ze bunkers bouwen om de stranden te bewaken. Toen Normandië in 1944 bevrijd werd, trokken Brunoslaw en hij naar Engeland. Ze sloten zich aan bij de Poolse divisie van het Canadese leger. Jozef zet zijn helm weer op en laat zich in de tank zakken. “Hoe laat is het?” vraagt hij aan een van zijn maten. “Tien voor zeven,” luidt het antwoord. Jozef zet zijn voet op het trappetje en wurmt zich weer naar boven. Zal het nog ver zijn, denkt hij? En wat zullen we straks aantreffen in Emmen? In Coevorden waren veel mensen de straat opgerend. Ze waren blij om hen te zien en juichten hen toe. Zou dat hier ook gebeuren?

Jozef ziet de huizen steeds dichterbij komen. Hij probeert het bordje te lezen dat langs de straat staat. “Wil-hel-mina-straat,” spelt hij. Dat is de naam van de Nederlandse Koningin, denkt hij. Langzaam rijden ze steeds verder de bebouwde kom in. De eerste deuren gaan open. Mannen, vrouwen en kinderen komen naar buiten. “Hello boys, are you Canadians?” roepen twee jongens. Jozef schudt zijn hoofd. “Wir sind Polski,” geeft hij als antwoord. Jozef ziet de beide jongens schrikken. “POLSKI!” herhaalt Jozef en hij wijst naar het embleem op zijn uniform. De jongens kijken elkaar verbaasd aan. Even twijfelen ze nog, maar steken dan hun duim op en lopen met hen mee. Steeds meer mensen wagen zich de straat op. Ze juichen en blijven naast de tank lopen. Jozef werkt zich verder omhoog en gaat bovenop de toren zitten. Een van zijn maten kruipt naast hem. Ze zien hoe uitbundig de mensen in Emmen zijn. Ze zingen, dansen en juichen. Jozef kan zich dat heel goed voorstellen. Als een ander land vijf jaar de baas over je heeft gespeeld, is het fantastisch om weer vrij te zijn. Dat is ook de reden waarom hij via Nederland naar Polen wil. Zijn eigen land bevrijden, dat is zijn doel.

“Can I sit there?” Jozef kijkt opzij. Naast de tank loopt een meisje dat hem stralend aankijkt. Ze wijst naar het plekje tussen hem en zijn maat. “Here?” wijst Jozef. Het meisje lacht. “Yess, please?” Jozef kijkt naar haar gezicht en haar uitgestoken hand. Hij krijgt vreemde kriebels in zijn buik. Wat een mooi en vrolijk meisje, denkt hij. Hij steekt zijn hoofd in de tank en roept dat ze moeten stoppen. Als ze stil staan, grijpt hij de uitgestoken hand en hijst het meisje naast zich op de tank. “I am Roelie,” zegt het meisje. “Ich Jozef.” De tank komt weer in beweging. Samen rijden ze door de straten van Emmen. Overal staan hossende mensen. Ze springen en zwaaien met oranje en rood-wit-blauwe vlaggetjes. Jozef ziet het, maar de uitbundigheid dringt niet echt tot hem door. Hij moet steeds naar Roelie kijken. Naar haar gezicht, haar huid, haar krullen. Alles aan haar vindt hij mooi. Dit is een meisje waar ik verliefd op kan worden, denkt hij.

Na Emmen moet Jozef helaas verder richting Duitsland. Tijdens het laatste gevecht in Drenthe raakt hij twee keer gewond. Hij overleeft het en vindt ook zijn broer terug. Omdat het in Polen niet veilig is, blijven Brunoslaw en hij in Nederland. In Emmen zoekt Jozef Roelie weer op. Ze trouwen en krijgen twee kinderen.

Kijkvragen:

  • Welke dieren zie je op de plaat?
  • Wie is de man in het zwarte pak? Met wie praat hij?
  • Wat wordt er op de hooizolder gevonden?
  • Wie steekt er in het midden zijn hoofd uit de tank?
  • Waar wijst hij naar?
  • Waarom wordt er rechtsonder feest gevierd?
  • Wie is het meisje met de gele jurk? Wat vindt Jozef van haar?
  • Aaldert is er ook. Zien jullie waar hij is?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit drie verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Willem Oosting duurt circa 30 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt circa 15-30 minuten. De verwerkingsopdracht over Jozef duurt ongeveer 60 minuten.

Luisterverhaal B

Gemeente Hoogeveen

Hoogeveen: het verhaal over Hasim

Het is stil in de buitenwijk van Athene. De straten zijn donker en verlaten. Slechts achter een enkel raam brandt licht. Hasim trekt de capuchon dieper over zijn hoofd en kijkt om zich heen. Het kan nu niet ver meer zijn, denkt hij. De man had gezegd dat hij deze straat uit moest lopen tot hij bij een parkeerplaats kwam. Daar zou de vrachtwagen klaar staan. Hasim verschuift de banden van zijn rugzak en loopt verder. Na het laatste troosteloze gebouw buigt de straat naar links. In de bocht is een open plek. Omringd door bomen en woekerende struiken. Dat zou de parkeerplaats kunnen zijn, denkt Hasim. Maar waar is de vrachtwagen? Onzeker blijft hij staan. De afgelopen weken heeft hij meerdere keren gemerkt dat je zomaar in gevaarlijke situaties terecht kunt komen. Lang niet alle mensen zijn te vertrouwen. Sommigen beloven van alles, maar azen alleen op je geld. De blik van Hasim glijdt over de halfronde zandvlakte. Overal ligt troep. Lege plastic zaken, flessen en een aantal kapotte koffers. “Psst, wij zitten hier.” Verschrikt draait Hasim zich om. De stem komt achter een paar verwilderde struiken vandaan. Er klinkt geritsel. Takken worden uiteengebogen. Door de opening kruipen twee mannen tevoorschijn. Ze hebben een koffer en tas bij zich. “Kom je ook voor de vrachtwagen?” vraagt een van hen. Hasim zet een stap naar achteren en bestudeert de mannen. Eén van hen is ouder dan hij, de ander een stuk jonger. Moet hij op de hoede zijn? “Ja,” antwoordt hij kort. De oudste van de twee steekt zijn hand uit. “Ik ben Eisa,” zegt hij. “En dat is mijn zoon Said. ” Hasim ontspant. Voor deze mannen hoeft hij niet bang te zijn. Die zijn net als hij op de vlucht. “Mijn naam is Hasim,” geeft hij als antwoord. Ze schudden elkaar de hand. “Mijn zoon en ik zijn hier vanmiddag al naar toe gekomen,” legt Eisa uit. “We moesten ver en we wilden niet te laat zijn.” Voorbij de bocht klinkt het geronk van een vrachtwagen. “Daar zul je hem hebben,” roept Said en hij rent naar de straat. De truck met aanhanger mindert vaart en draait de parkeerplaats op. Hasim, Eisa en Said lopen naar de cabine. De deur gaat open en de chauffeur springt naar buiten. Zonder hen te begroeten maakt hij een gebaar naar de andere kant van de gele oplegger. “Meekomen,” bijt hij hen toe. Met z’n drieën volgen ze de man. Hij stopt bij een metalen bak tussen de trekker en de aanhangwagen. Het lijkt een roestvrijstalen benzinetank. “Daarin,” commandeert de chauffeur. Hasim en Eisa kijken elkaar aan. “Wie?” vraagt Hasim. “Alle drie,” snauwt de chauffeur. “En snel, want ik blijf hier niet lang staan.” Hij trekt twee beugels los en maakt de bak open. “Maar daar passen geen drie mensen in,” protesteert Hasim. De chauffeur kijkt hem kwaad aan. “Aan jou de keuze,” zegt hij. “Je mag hier blijven, als je wilt.” Said zet zijn voet in de bak en klimt erin. Eisa wil hem de koffer aanreiken, maar de chauffeur houdt hem tegen. “Geen koffers,” zegt hij. “Alleen tassen.” Eisa klikt de koffer open en gooit de inhoud in de metalen bak. Stopt de tas erbij en kruipt naast zijn zoon. De chauffeur schopt de koffer in de berm. Uitdagend kijkt hij Hasim aan. “En wat wil jij?” vaagt hij. Hasim twijfelt. Hij heeft 700 dollar betaald. Geld dat hij van zijn familie heeft geleend. Toen hij samen met zijn vrouw en kinderen vanuit Syrië vluchtte, had hij zoveel mogelijk geld meegenomen. Van hunzelf, maar ook van zijn broer en zus. Hij had beloofd dat terug te betalen als hij veilig in Nederland was aangekomen. Hun eigen geld was al op. Een deel hadden ze aan een mensensmokkelaar betaald die hen van Syrië naar Turkije had gebracht. De rest was opgegaan aan de oude, goedkope flat in Istanbul waar zijn vrouw en kinderen nu verbleven. Eerst waren ze van plan geweest om met z’n vijven de tocht naar Nederland te maken. Maar zijn vrouw vond dat te gevaarlijk. Hasim zou nu in zijn eentje een poging wagen. Eerst naar Oostenrijk en dan, als het kon, naar Amsterdam. “Nou, wat wil je?” herhaalt de chauffeur. Hasim gooit zijn rugzak in de bak en wringt zich naast Eisa. Er is nog nauwelijks nog ruimte voor hem. Hij moet zijn knieën optrekken en zijn hoofd half in z’n rugzak persen. De chauffeur sluit de bak en zet de beugels vast. Hasim hoort Eisa hijgen. Hij heeft zelf ook het gevoel dat hij te weinig zuurstof krijgt. De deur van de cabine wordt dichtgeslagen. De vrachtwagen komt in beweging. Ze rijden de parkeerplaats af en draaien de straat op. Hasim voelt dat ademhalen makkelijker wordt. Door de snelheid waarmee ze rijden, komt er meer frisse lucht de tank binnen. Hij sluit zijn ogen en denkt aan zijn vrouw, kinderen en hun vlucht uit Damascus.

Ze woonden in een prachtige flat. De kinderen hadden een eigen kamer, speelgoed en een computer. Hij en zijn vrouw waren gelukkig. Door de regering van Assad veranderde dat. De mensen voelden zich niet meer vrij. Ze mochten niet langer zeggen en geloven wat ze wilden en kwamen in opstand. Hun wijk werd gebombardeerd en hun flat kapotgeschoten. Er vielen veel doden, buren, vrienden, kinderen. Het enige dat ze konden doen was vluchten. In nu ligt hij met twee onbekende mannen in een metalen bak op weg naar Oostenrijk. Hasim schrikt wakker. De vrachtwagen stopt. Hij hoort dat de beugels van de bak worden losgeschroefd. Het deksel klapt op. “Uitstappen,” beveelt de chauffeur. “Snel.” Hasim kruipt uit de tank. Alles aan zijn lijf doet pijn. Hij voelt zich vies, bezweet en uitgeput. Said helpt zijn vader. Eisa kan nauwelijks op z’n benen staan. Zijn gezicht is lijkbleek en hij heeft moeite met ademhalen. “Waar zijn we?” vraagt Hasim. “Oostenrijk!” blaft de chauffeur en hij gooit de laatste spullen van Eisa uit de bak. Zonder hen verder een blik waardig te keuren, zet hij de beugels vast en stapt de cabine in. Said graait de kleren en restjes voedsel die op de grond liggen bij elkaar. “Wat ga jij nu verder doen, Hasim?” vraagt hij. Hasim wrijft over zijn pijnlijke nek en schouders. “Ik probeer zo snel mogelijk in Wenen te komen,” zegt hij. “En jullie?” Said kijkt zijn vader aan. “Ik denk dat we hier blijven tot mijn vader zich beter voelt.” Hasim knikt. “Ok, dan ga ik,” zegt hij. Hij kijkt naar de twee mannen en aarzelt. Hoe neem je afscheid van mensen waarmee je 46 uur in een kleine, donkere ruimte hebt gezeten en die je nauwelijks kent? Hasim steekt zijn handen uit en pakt die van Eisa en Said beet. “Ik hoop dat we alle drie het veilige en vrije land vinden waarnaar we op zoek zijn,” zegt hij. Dan draait hij zich om en loopt weg.

Hasim heeft het geluk dat iemand hem naar Wenen brengt. Van het weinige geld dat hij nog heeft, koopt hij een kaartje naar Amsterdam. Hij komt in het opvangcentrum in Ter Apel terecht. Na een tijd mag hij zijn familie laten overkomen. Hun aankomst op Schiphol zal Hasim nooit vergeten. Nu leven ze met z’n vijven gelukkig, veilig en VRIJ in Hoogeveen.

Over Eisa en Said heeft hij nooit meer iets gehoord.

Luisterverhaal A

Hoogeveen: Het verhaal over John

John zit in de trein en kijkt zijn ogen uit. Huizen, weilanden, bossen en rivieren glijden aan hem voorbij. Het is de eerste keer in zijn leven dat hij met de trein mag en hij vindt het geweldig. Samen met zijn vader, moeder, broertje en zus is hij op weg naar Bovensmilde. Daar wonen zijn opa en oma. John heeft zijn grootouders nog bijna nooit gezien. Dat komt door de oorlog. Die duurt nu al meer dan vier jaar. Een verre reis met de trein maken is dan heel moeilijk. Maar vandaag doen ze het toch. John is heel blij dat hij bij het raam mag zitten. Dat is de mooiste plek, vindt hij. Daar kun je alles zien. Als je door een dorp of stad rijdt, zie je de achterkant van huizen. Je kijkt op tuinen, schuurtjes en wasgoed dat hangt te drogen. Soms staan er mensen die aan het werk zijn en die zwaaien terug als jij je hand op steekt. “En hoe vind je het?” vraagt zijn vader. “Mooi, pap. Ik hoop dat we er nog lang niet zijn.” De vader van John begint te lachen. “Nou, dat is dan erg jammer voor jou,” zegt hij. “Want we zijn al over de helft. Nog even en we rijden Hoogeveen binnen. Daarna alleen nog Beilen en Assen.” John kijkt zijn vader teleurgesteld aan. “Maar de terugreis komt ook nog,” stelt zijn vader hem gerust. “Mag ik dan weer bij het raam, pap?” “Ja hoor, als er plek is, mag jij daar weer zitten.”

De trein mindert vaart en stopt voor het stationsgebouw van Hoogeveen. John ziet mensen in en uit stappen. Overal op het perron staan Duitse soldaten. Ze hebben hun geweren over de schouder en turen naar de lucht. Langzaam komt de trein weer in beweging. Flarden stoom dwarrelen als witte wolkjes langs de ramen. Ze rijden Hoogeveen uit en passeren een overweg. Opeens stopt de trein, midden in het veld. John kijkt uit het raam. Zijn ze nu al in Beilen? Nergens ziet hij een station. Hij draait zich om naar zijn vader en moeder. Die kijken elkaar bezorgd aan. Niemand beweegt. Het is doodstil in de coupe. Dan hoort John ze aankomen. Ronkende vliegtuigen. Ze duiken naar beneden. Recht op hun trein af. Er wordt geschoten. Kogels vliegen links en rechts langs hun wagon. Dan trekken de vliegtuigen weer op. Mensen komen in beweging. Sommigen schreeuwen, anderen huilen. John voelt de hand van zijn moeder. “Vlug, we moeten hier weg!” hoort hij haar roepen. Samen met z’n broertje en zus wordt John de coupe uit getild. Met z’n vijven staan ze naast de trein. John ziet mensen het weiland in vluchten. Maar waar moeten ze heen. Nergens zijn huizen of bomen om te schuilen.

Voor de tweede keer komen de vliegtuigen op hen af. In een duikvlucht vallen ze naar beneden. John wordt hard tegen de grond gedrukt. Naast z’n broertje en zus. Zijn vader en moeder laten zich als een schild bovenop hen vallen. John merkt hoe zwaar ze zijn en hij voelt pijn. Scherpe kiezelsteentjes dringen zijn handen en knieën binnen. Opnieuw wordt er geschoten. Overal zijn kogels. Ze doorboren de wagons. Versplinteren de ramen. John houdt zijn adem in. Elk moment kunnen ze geraakt worden. Dan stijgen de vliegtuigen weer op en verdwijnen hoog in de lucht. De stilte die volgt, duurt heel kort. Opeens klinkt overal gekreun, gesnik en gegil. De ouders van John krabbelen overeind. Ze tillen hun kinderen op en klemmen hen tussen zich in. John ziet een gewonde man. Hij bloedt bij zijn hoofd, nek en borst. Een vrouw ondersteunt hem. Verderop knielen mensen op de grond. Ze buigen zich over levenloze lichamen. En overal liggen gloeiendhete kogels. Langzaam komt iedereen in beweging. Gewonde mensen worden opgetild en weggedragen. Anderen blijven liggen met familie of reisgenoten die huilen en schreeuwen. In een lange rij loopt John met zijn ouders langs het spoor. Hij houdt de handen van zijn moeder en zus vast. Zijn vader loopt vlak voor hen en draagt zijn broertje op de arm. “Waar gaan we heen, mam?” fluistert John. “Dat weet ik niet, lieverd. Maar we moeten hier weg.” Samen met de andere reizigers strompelen ze over de rails. De vader van John blijft staan. Hij wijst naar een boerderij die een paar honderd meter van het spoor staat. “Misschien kunnen we daar terecht,” zegt hij. Moeder knikt. Samen met andere mensen verlaten ze de spoordijk. Ze lopen langs een sloot in de richting van de boerenhoeve. “Komen we zo wel bij opa en oma?” vraagt John. Zijn moeder kijkt hem aan. Aan haar gezicht ziet John, dat ze het antwoord op zijn vraag niet weet.

De zesjarige John de Jonge was één van de inzittenden van de trein die, in augustus 1944 ter hoogte van de Wijsterseweg bij Hoogeveen, werd beschoten door Amerikaanse jachtvliegtuigen. Er kwamen 44 mensen om het leven en 141 raakten gewond. John en zijn ouders werden opgevangen op de boerderij van de familie Strijker. Later bracht een vrachtwagen hen naar Assen. Daar wachtte zijn 73-jarige opa hen op. Hij was op zijn oude fiets van Bovensmilde naar Assen gereden.

Kijkvragen:

  • De mensen bovenin hebben koffers en rugzakken bij zich. Waarom?
  • Waar kruipen de vluchtelingen in rechtsboven op de plaat?
  • Kijk goed naar de vliegtuigen. Uit welk land komen ze? Hoe zie je dat?
  • Wat wordt er door de vliegtuigen beschoten?
  • Waarom kijkt Johns zus angstig naar boven?
  • Rechtsonder zie je John en zijn familie. Waar gaan ze naartoe?
  • Zie je Aaldert ook ergens?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit drie verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Hasim duurt circa 90 minuten. De opdracht over John duurt 60 minuten. De opdracht over vrijheid en bevrijding duurt circa 15-30 minuten.

Bronnen:

Hoogeveen: het verhaal over John:

Extra bronnen:

Boek:

  • Dodelijk spoor – Albert Metselaar. Informatiecentrum Geschiedenis Hollandscheveld & Hoogeveen, Hoogeveen, 2019

Afbeeldingen

 

Hoogeveen: het verhaal over Hasim

Het verhaal over Hasim is gebaseerd op het verhaal van Kees Opmeer voortgekomen uit een interview met Anas voor de muziekvoorstelling “Het verhaal van Anas”, 2018.

Luisterverhaal B

Gemeente Meppel

Meppel: het verhaal over Vosje en de Oranjebode

Het is doodstil in het Drukkershuis. Henny en Vosje houden gespannen de opgestoken hand van Pijp in de gaten. Hij heeft net het sein gegeven dat ze moeten stoppen. Dat betekent dat er gevaar dreigt. Even glijdt de blik van Vosje langs de drukpers. Het is een oud geval, maar hij werkt nog subliem. Toch wel fideel van Veenstra, denkt hij, dat we die hier in het Drukkershuis kunnen gebruiken. En helemaal geweldig dat hij ook nog oranje papier voor ons heeft geregeld. “We kunnen weer,” besluit Henny. “Pijp gaf net het sein dat de kust veilig is.” Vosje zet de pers weer aan. Een ritmisch gestamp vult de ruimte. Gestaag wordt de stapel oranje blaadjes op de tafel groter en groter.

Als alles goed gaat, kunnen we vannacht de laatste duizend drukken, denkt Vosje. Het is een heel karwei. Acht duizend exemplaren van de Oranje-bode is geen kleinigheid. En het moet allemaal in het geheim gebeuren. Overdag is dat te gevaarlijk. Daarom hebben Henny, Pijp en hij besloten om er nachtwerk van te maken. Ze zijn er van uit gegaan dat ze er twee nachten zoet mee zijn. En die klus is nu bijna geklaard. Ook ’s nachts is het niet zonder risico. Dan kan het verrekte stil zijn in Meppel. En die drukpers maakt aardig wat herrie. Als je goed luistert, kun je hem buiten horen.

“Stoppen!” sist Henny. Razendsnel zet Vosje de drukpers weer stil. Op z’n tenen loopt hij naar het raam. Hij schuift de jutezak een eindje opzij en ziet waarom Pijp zijn hand heeft opgestoken. Een groep Duitse soldaten komt een meter of vijftig verderop een gebouw uit. Juist dit maakt het levensgevaarlijk, schiet er door het hoofd van Vosje. Het Drukkershuis staat vlakbij een gebouw dat door de Duitsers is gevorderd. Daarom kunnen ze ook niet de hele nacht doorwerken. Dan zouden ze onnodig risico nemen. Een voordeel is wel dat de Duitsers misschien niet verwachten dat er vlak onder hun neus een illegale krant wordt gedrukt. Vosje loert door de spleet om te kijken wat de Duitsers doen. Er zijn officieren bij en ze staan nog steeds voor het Drukkershuis. Een van hen wijst naar de ramen. “Hebben ze ons ontdekt?” fluistert Henny. Vosje houdt zijn vinger tegen zijn lippen en volgt de bewegingen van de militairen. “Da sind keine Mädchen, Heinrich,” hoort hij een van de officieren roepen. De andere mannen lachen en trekken hun collega met zich mee.

Henny en Vosje kijken elkaar aan en halen diep adem. Ze wachten tot Pijp het sein veilig geeft en lopen terug naar de pers. “Hoeveel moeten we nog,” wil Henny weten. “Ik denk een dikke honderd. Heb jij de rest al ingepakt?” Henny knikt. “Goed, dan gaan we weer.” Opnieuw zet Vosje de drukpers in beweging. Hij is blij dat ze bijna klaar zijn. Samen met zijn vrienden Henny en Pijp had hij dit bedacht. Ze hadden alledrie het gevoel dat ze iets moesten doen. Een daad van verzet. De Duitsers waren inmiddels al vier jaar in Meppel en het was er niet beter op geworden. In het begin waren ze nog best aardig, maar dat was al lang niet meer het geval. Met de dag werden ze gemener. De mensen mochten steeds minder.

Een paar maand geleden moesten alle radio’s worden ingeleverd. Vosje had die van hem verstopt. Daar was hij heel blij mee, want via de Engelse radio had hij gehoord dat prinses Juliana in verwachting was van haar derde kindje. Ze zat samen met haar dochters Beatrix en Irene in het vrije Canada. De bevalling was aanstaande. Vosje had dit nieuws aan zijn vrienden verteld. En toen waren ze op het idee gekomen om na de geboorte stiekem een krant te maken en die door heel Nederland te verspreiden. Ze hadden samen ook een naam voor de krant bedacht. De Oranje-bode.

Het laatste blad rolt van de pers. Henny kijkt Vosje aan en steekt zijn duim op. “Dit deel is klaar,” zegt hij. Vosje knikt. Henny heeft gelijk. Hun plan bestaat uit meerdere onderdelen en aan elk deel kleeft een gevaar. Na het drukken moeten de pakketten naar de boerderijen van Lenstra en Gunnink worden gebracht. Daar gaat Henny voor zorgen. Hij is van plan om dat met zijn bakfiets te doen. Daarna moeten koeriers de pakken door heel Nederland smokkelen. Het is de bedoeling dat de Oranje-bode straks overal in Nederland te lezen is.

Vosje loopt naar Henny toe en geeft hem het laatste stapeltje oranje blaadjes. Pijp komt ook naar boven. Nu de drukpers is stilgezet, is het gevaar op ontdekking een stuk kleiner. Even staan de drie mannen zonder iets te zeggen bij elkaar. Dan slaat Vosje de armen om zijn vrienden heen en trekt hen tegen zich aan. “Tot zover is het goed gegaan, jongens.” Henny en Pijp pakken elkaar bij op de schouders. “En de rest gaat ons ook lukken, Vosje,” belooft Pijp.

De Oranje-bode van Vosje, de schuilnaam van Hendrik Veldhuis, ging de geschiedenis in als het eerste nummer van de krant Trouw. Een krant waarvan het prille begin dus in Meppel ligt. De vrienden Vosje, Pijp en Henny overleefden de oorlog niet. Ze werden door de Duitsers doodgeschoten.

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Waarom hangen er lappen voor de ramen?
  • Wat voor apparaat zie je linksonder?
  • Waar staan de Duitsers naar te kijken?
  • Wat zit er in de bakfiets?
  • Wat gebeurt er rechtsonder?
  • Waarom kijkt de mevrouw weg?
  • Waor is Aaldert?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit twee verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Vosje en de Oranje-bode duurt circa 60 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt circa 15-30 minuten.

Bronnen:

NB

Luisterverhaal A

Gemeente Midden-Drenthe

Midden-Drenthe: het verhaal over Max

Max ligt in bed. Hij heeft zijn handen achter zijn hoofd en kijkt naar de gesloten gordijnen. Door een smalle kier ziet hij een paar fonkelende sterren. Vroeger vond ik die mooi, denkt Max. Maar tegenwoordig verafschuw ik ze. Nu alle Joden een ster moeten dragen, hebben ze voor mij een andere betekenis gekregen. Sterren houden in, dat ik dingen niet meer mag. Het begon vorig jaar. Ineens mochten Max, zijn zusje en twee broertjes niet meer naar hun eigen school. Verboden voor Joden. Ook mochten ze niet meer op bezoek bij andere mensen. Verboden voor Joden. De slagerij van zijn vader moest dicht. Eigen winkels, verboden voor Joden. En het allerergste, hij mocht niet meer met al zijn vrienden spelen. Verboden voor Joden! Max slaat de dekens opzij en stapt voorzichtig uit bed. Hij kijkt naar zijn broertjes Antonie en Nathan. Ze liggen dicht tegen elkaar aan en slapen. Op z’n tenen loopt Max naar het raam en tuurt naar buiten. Het is stil op het marktpleintje. Niemand die op dit tijdstip nog naar buiten gaat.

Zou Bram al slapen, denkt Max. Bram is zijn buurjongen, maar ook zijn vriend. Bram en hij trekken zich niet zoveel aan van het speelverbod. Stiekem doen ze af en toe nog dingen samen. Max herinnert zich nog goed hoe ze aan het begin van de oorlog onder de toonbank van de slagerij zaten en Duitse soldaten begluurden. Toen wisten ze nog niet hoe het leven in hun dorp zou veranderen. Maar misschien wordt het over een poosje wel weer beter, denkt Max. En vallen al die verhalen over Joden die worden opgepakt wel mee. Misschien had hij zijn postzegelverzameling helemaal nog niet naar zijn vriend hoeven te brengen. Vanmorgen had hij dat ineens besloten. In de keuken hoorde hij zijn vader en moeder praten over kampen in Polen. Max merkte hoe bang zijn ouders waren. Ze hadden verhalen gehoord dat Joden in treinen werden gezet en naar Polen werden vervoerd. Maar ook dat Joden hun huizen moesten verlaten en al hun spullen werden geroofd. Ze vroegen zich af of dat ook in Beilen kon gebeuren. En toen had Max aan zijn postzegelverzameling gedacht. Er zaten heel bijzondere exemplaren tussen, daar had hij heel veel moeite voor gedaan. Die mochten echt niet in handen van die Duitsers vallen. Max voelt dat hij koude voeten krijgt. Hij trekt de gordijnen beter dicht en loopt terug naar zijn bed. Nog even kijkt hij naar Antonie en Nathan. Die liggen nog steeds rustig en ontspannen tegen elkaar aan. Max glimlacht. Als je zo kunt slapen, heb je geen last van oorlog, schiet er door zijn hoofd. Dan denk je aan andere dingen. Dat moet ik ook proberen.

“Boem, boem! Het huis dreunt. Max schrikt wakker en schiet overeind. Wat was dat? Viel een van zijn broertjes uit bed? Vlug kijkt hij opzij. Nathan en Antonie slapen nog. Opnieuw een harde bons. Het komt van beneden. Max voelt dat zijn adem klem zit. Zijn hele lijf verkrampt. “Open die deur! Anders trappen we hem in!” wordt er geschreeuwd. Met een ruk slaat Max de dekens weg. “Antonie, Nathan,” fluistert hij. “Wakker worden, snel.” Zijn broertjes kreunen en knipperen met hun ogen. “Opschieten,” sist Max. “Ze staan voor de winkel.” De slaapkamerdeur van zijn ouders piept. Voetstappen klinken op de trap. “Ik kom, ik kom,” hoort hij zijn vader roepen. Dan vliegt de winkeldeur met een knal open. Max hoort geschreeuw en gestamp. Met veel lawaai dringen mensen hun huis binnen. Antonie kijkt zijn grote broer angstig aan. “Wat…moeten we doen, Max,” stamelt hij. “Kleren aan en verstoppen. Ik ga naar beneden.” Max grijpt z’n trui en broek en schiet ze aan. Bij de deur draait hij zich om en houdt de vinger voor z’n mond. “En geen geluid maken,” waarschuwt hij.

Beneden worden deuren opengetrokken. Glazen vallen rinkelend op de grond. Max hoort harde stemmen en daartussendoor zijn vader die probeert de woestelingen tegen te houden. Maxs hart bonkt. Is dit, waar zijn ouders zo bang voor waren? Met knikkende knieën loopt hij de trap af. Beneden wordt hij door een man in een zwart uniform vastgepakt. “Wie zijn er nog meer boven?” wil de man weten. Max aarzelt, moet hij vertellen dat ze twee slaapkamers hebben? Dat zijn moeder, zusje en broertjes daar zijn? De man grijpt hem hard bij zijn kin en knijpt. “Vertel op!” blaft hij. Max weet niet wat hij moet doen, hij wil zijn familie niet verraden. De man laat hem los en duwt hem met geweld de winkel in. “Naar binnen jij,” tiert hij, “Ik ga zelf wel kijken.”

Op handen en voeten tuimelt Max de slagerij binnen. Hij ziet zijn vader en Duitse militairen. Eén van hen draagt een lange leren jas en zwarte, glimmende laarzen. Langzaam loopt hij naar Max toe, kijkt hem doordringend aan en stapt dan de gang in. Even later komt hij samen met de man in uniform terug. Ze hebben moeder, Betje en Antonie bij zich. Max schrikt. Waar is Nathan? Hebben ze hem iets aangedaan? Met harde hand wordt iedereen de winkel uitgejaagd. Max wringt zich naast Antonie. “Waar is Nathan?” fluistert hij. “Door het slaapkamerraam,” huilt Antonie.

De volgende dag wordt Nathan gepakt op het terrein van Beileroord en naar kamp Westerbork gebracht. Twee dagen later gaat het hele gezin, samen met 2000 anderen, op transport naar Auschwitz.

Auteur: Chris Vegter

Luisterverhaal A

Midden Drenthe: het verhaal over Nienke

“Hoi oma.” Nienke zwaait naar het scherm van haar iPad. Een hoofd met roodgrijze krulletjes komt groot in beeld. “Ach, lieverd, wat leuk dat je belt. Wacht even. Dan zet ik de tablet op tafel.” Het beeld op de iPad wiebelt en staat weer stil. “Zo, ik zit,” hoort Nienke haar oma zeggen. Stiekem moet ze lachen. Een jaar geleden wilden opa en oma niets weten van bellen via Facetime. Maar nu, met het coronavirus, zijn ze er ontzettend blij mee. “Hoe is het met je?” vraagt ze. Het gezicht van oma betrekt. “Ach, het gaat wel.” “Maak je je veel zorgen?” Oma zucht en bijt op haar lip. Langzaam beweegt ze haar hoofd op en neer. “Ja,” antwoordt ze. “Sinds opa naar de IC is gebracht, ben ik heel ongerust.” De rimpels in het gezicht van oma worden groter en dieper. Het lijkt of haar hoofd een beetje krimpt. “Ben je bang?” vraagt Nienke. Oma sluit haar ogen en vouwt haar handen voor haar mond. “Ja,” zegt ze zacht. “Bang dat ik opa kwijtraak.” Nienkes buik trekt samen. Haar spieren vormen één grote klont. Ze weet dat opa ernstig ziek is. En ook dat er mensen overlijden aan het coronavirus. Maar ze heeft er nooit bij stil gestaan dat haar opa dat ook kan overkomen. Even weet ze niet wat ze moet zeggen. Het liefst wil ze door het beeldscherm kruipen en oma tegen zich aan trekken.

Oma is de eerste die weer begint te praten. “Opa en ik kennen elkaar al 42 jaar,” zucht ze. “We hebben het altijd fijn gehad. En de gedachte dat ik hem straks misschien moet missen, maakt me bang.” Nienke ziet dat de tranen in de ogen van haar oma. Ze wil haar troosten. Maar dat is moeilijk vanachter je iPad. “Hoe hebben jullie elkaar eigenlijk leren kennen?” vraagt ze. Oma kijkt in de camera. Aan haar gezicht is te zien dat ze nadenkt. “Heb ik jou dat nog nooit verteld?” Nienke schudt haar hoofd. “Nee, maar ik zou het wel leuk vinden om te weten.” Even aarzelt oma. Dan ademt ze diep in. Zacht begint ze te vertellen.

“Het gebeurde tijdens een vakantie. In de zomer van 1978. Samen met drie vriendinnen maakte ik een huifkartocht door Drenthe.” “Echt waar?” vraagt Nienke. “In zo’n wagen met een paard ervoor?” “Ja, nostalgisch hé. Ik woonde in die tijd in Rotterdam en deed een opleiding als verpleegkundige. Met z’n vieren vertrokken we vanuit Orvelte. Na een paar dagen kwamen we in Noord-Sleen. We mochten de huifkar bij een boer op het erf zetten. En die avond aten we in café Wielens. Ik denk dat we alle vier erg leuke meiden waren, want de hele tocht hadden we al veel bekijks van jongens. Die avond ook. En één van die jongens was opa.” “Hebben jullie direct gezoend?” wil Nienke weten. Oma glimlacht. “Nee, joh, zo snel ging dat niet. Opa was die avond met vier anderen. Een van hen had een auto. Ze boden aan om ons Drenthe te laten zien. Want met een auto ging dat veel sneller dan met een huifkar, beweerde opa.” “En zijn jullie toen meegegaan?” “Nee, hoor, wij waren best voorzichtig. Die avond hebben we gewoon onze huifkar opgezocht. Maar we kregen wel hun telefoonnummer. En toen we terug waren in Orvelte, besloten we om ze te bellen. Maar niemand van ons vieren durfde. We spraken af om nog even een middagdutje te doen en degene die het eerst wakker werd, moest de jongens bellen.”

“En was jij dat, oma?” vraagt Nienke. Oma lacht. “Ik denk dat niemand van ons echt sliep. Volgens mij deden we alle vier alsof. Ja en ik heb die jongens gebeld.” “En werden jij en opa toen verliefd?” Nienke ziet dat oma steeds meer begint te stralen. “Nee, gekkie, maar ik vond hem wel ontzettend leuk.” “Maar wanneer hebben jullie dan voor het eerst gezoend?” Oma giechelt. “Tijdens het afscheid nemen in Orvelte.” “En toen hadden jullie verkering?” “Nee, nog niet. Ik ging verder met mijn studie in Rotterdam en opa bleef in Drenthe. Maar hij had wel het telefoonnummer van het zusterhuis waar ik woonde. Hij belde heel vaak.” “Maar jullie zagen elkaar niet. Rotterdam ligt ver van Drenthe.” Oma zet haar ellebogen op de tafel en kijkt vrolijk in de camera. “Dat klopt, Nienke. Maar ik dacht veel aan opa. En opa aan mij. Op een dag kwam hij op bezoek en toen…. was het raak.” “Zijn jullie direct getrouwd?” “Ja, een jaartje later. Op 28 september 1979 gingen we samen in Westerbork wonen. We hebben het al die jaren heel goed gehad.” Nienke merkt dat haar oma fijne herinneringen heeft aan vroeger.

“Maar we hebben het ook getroffen hoor,” gaat oma verder. “Met z’n tweetjes, maar zeker ook met het land en de tijd waarin we leven. We zijn na de tweede wereldoorlog geboren. En vanaf die tijd heerst er hier in Nederland vrede. Al 75 jaar. Die hele periode is er geen oorlog geweest. We leven in vrijheid. De meeste mensen hebben nooit meer voorspoed gekend dan nu. Er is genoeg te eten en we krijgen het steeds beter. We kunnen doen en laten wat we willen. In sommige delen van de wereld is dat heel anders. Daar worden mensen onderdrukt, wordt gevochten en lijden ze honger. Eigenlijk hebben we al die jaren geluk gehad. Ik heb laatst gelezen dat er voor het eerst in de geschiedenis minder mensen sterven door geweld dan door ongelukken. En er minder mensen overlijden aan infectieziektes dan van ouderdom. ”

Ineens ziet Nienke het gezicht van haar oma veranderen. Het lijkt alsof er een pikzwarte schaduw over haar wangen glijdt. “Wat is er oma?” vraagt ze geschrokken. Oma schudt haar hoofd. Haar ogen stromen weer vol. “Opa en ik dachten dat we samen in vrijheid oud zouden worden,” snikt ze. “Tot de coronacrisis kwam en opa zo ziek werd.” Verdriet druipt van oma’s gezicht. Nienke wil haar helpen, vastgrijpen, maar weet niet hoe ze dat moet doen. Bewegingsloos staart ze naar het beeldscherm.

Plotseling klinkt er een telefoon. Nienke schrikt. “Dat is bij jou, oma.” Haar oma wrijft haar wangen droog en kijkt op het display. “Het ziekenhuis,” fluistert ze. De haartjes op Nienkes arm schieten recht overeind. “Met mevrouw Van der Leur,” hoort ze oma zeggen. Gespannen kijkt Nienke naar het beeldscherm. De ogen van oma worden groot. Haar mond zakt langzaam open. “Meent u dat?” Nienke bijt op haar lip. “O…wat fijn,” hakkelt oma. “Dat is… een pak van mijn hart.” Nienke wacht tot oma de telefoon heeft neergelegd. “Wat is er?” vraagt ze. Zacht begint oma te huilen. “Opa is van de beademing,” snift ze. “Het gaat een stuk beter met hem. Morgen mag hij van de IC. En daarna kan ik bij hem op bezoek.”

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Bekijk de praat plaat, wat valt je als eerste op?
  • Wie zie je linksboven door het gordijn kijken?
  • En wie slapen er in het bed?
  • Waarom moeten de kinderen stil zijn?
  • Waarom schreeuwt de politieman tegen de jongen?
  • Wat gebeurt er rechts bovenin?
  • Wie is de vrouw in het midden van de plaat?
  • Met wie belt deze vrouw?
  • Wie zit er in de huifkar links in beeld?
  • Wie zie je bij de oranje auto staan?
  • En wie zie je rechts in beeld aan de telefoon?
  • Met wie belt dit meisje?
  • Wat hebben deze verhalen met vrijheid te maken?
  • En kan je Aaldert ook vinden?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit drie verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Mannes Kats duurt circa 60 minuten. De verwerkingsopdracht over Vrijheid & Bevrijding duurt circa 15-30 minuten. De verwerkingsopdracht over Nienke duurt circa 45-60 minuten.

Bronnen:

Verhaal A - Max (Mannes) Kats:

De informatie over Mannes Kats is ontvangen via het Herinneringcentrum Kamp Westerbork.

Mannes Kats - geheel rechts

 

Verhaal B - Nienke:

Het verhaal over Nienke is gebaseerd op het persoonlijke verhaal van Thea en Richard Fleurke.

Dit verhaal is vastgelegd door Ellen van Roosmalen van Stichting Kunst & Cultuur   

Dit is de trouwfoto van Richard en Thea Fleurke op 28 september 1979.

Luisterverhaal B

Gemeente Noordenveld

Noordenveld: het verhaal over Cor en Jan

“Lusten jullie er nog één?” Mevrouw Thijs kijkt Cor en Jan aan en wijst naar hun lege borden. “Hmm, lekker!” juicht Cor en hij likt de restjes stroop uit zijn mondhoeken. Jan moet lachen om zijn broer. Cor is een jaar jonger dan hij en stapelgek op pannenkoeken. Daar krijgt hij echt nooit genoeg van. “En jij, Jan?” vraagt vrouw Thijs. Jan denkt na. Het duurt even voor hij antwoord geeft. Zijn buik is al aardig vol, maar pannenkoeken zijn wel erg lekker. Thuis krijgen ze die niet zo vaak. “Nog eentje,” zegt hij, “dan heb ik écht genoeg.” Zijn broertje draait zich om. “Dan al,” glundert hij. “Nou ik niet, hoor. Ik kan er nog wel tíen op.” Mevrouw Thijs grinnikt. Met een grote lepel roert ze in de kom en giet een laagje beslag in de hete pan.

Jan vindt het altijd fijn om bij de familie Thijs in de keuken te zitten. En niet, zoals zijn broertje, vanwege de pannenkoeken die ze hier vaak bakken. Nee, het gaat hem vooral om de verhalen die hij te horen krijgt. Laatst vertelde meneer Thijs over het vliegveld dat de Duitsers in de buurt van hun dorp laten bouwen. Hij zei dat het bijna klaar was en er binnenkort vliegtuigen konden landen. Er wordt door heel veel mannen aan het vliegveld gewerkt. Volgens meneer Thijs zijn het er meer dan 2000. Met bussen worden ze gehaald en gebracht. De meesten komen uit Groningen. Hij vertelde ook dat veel mensen uit Peest en Norg het dom vinden dat de Duitsers juist hier een vliegveld aanleggen. Het gebied is veel te nat. Daar kunnen militaire toestellen absoluut niet veilig landen. Jan zou heel graag een kijkje nemen bij het vliegveld, maar dat heeft hun vader verboden. “Ik wil niet dat jullie daarnaartoe gaan,” heeft hij gezegd.

De vader van Jan en Cor is politieman. Hij vindt dat zijn zoons niets mogen doen wat niet mag. Laatst hebben ze nog van hem op hun donder gehad, omdat ze samen met andere kinderen een NSB’er uitscholden voor landverrader. “De Duitsers willen dat mijn zoons het goede voorbeeld geven,” heeft hun vader hen duidelijk gemaakt. “Als jullie nog een keer zoiets doen, worden we straks met het hele gezin in een kamp gestopt.” Cor en hij zijn daar erg van geschrokken. Ze hebben al een paar keer gezien hoe Duitsers omgaan met mensen die ze oppakken. Dat heeft veel indruk op hen gemaakt. “Kijk eens,” mevrouw Thijs houdt de pan scheef en laat een goudbruine pannenkoek op Cors bord glijden. “Die van jou is ook zo klaar, Jan,” zegt ze. “Als je wilt, mag je alvast je bord brengen.” Jan wil opstaan, maar blijft van schrik zitten. Boven hem groeit het zware geluid van een dalend vliegtuig. Mevrouw Thijs laat de koekenpan abrupt los en pakt Cor en Jan bij hun arm. “Vlug,” zegt ze en ze trekt jongens mee naar de gang.

Alle drie drukken ze zich plat tegen de muur en luisteren naar het aanzwellend gebrom. Het wordt luider en luider. Het vliegtuig komt recht op hen af. Jan en Cor duiken in elkaar. En dan ineens is het stil, doodstil! Jan houdt zijn adem in. Zijn hart klopt twee keer zo snel als normaal. “Dat was… een vliegtuig?” stottert Cor. Zijn gezicht is lijkbleek. Mevrouw Thijs knikt. “En hij ging rakelings over ons heen.” De buitendeur vliegt open. De man van mevrouw Thijs stormt de gang in. “Hebben jullie dat gezien?” roept hij en wijst naar buiten. Zijn vrouw schudt haar hoofd. “Alleen gehoord. Wat gebeurde er?” “Een Duits vliegtuig! Het landde, maar er ging iets mis.” Meneer Thijs komt naar hen toe en pakt zijn vrouw en de jongens beet. “Kom mee, we gaan kijken wat er gebeurd is.” Cor en vrouw Thijs graaien hun jassen en klompen bij elkaar. Jan aarzelt. “Vooruit Jan!” spoort meneer Thijs hem aan. “Ik wil weten wat daar aan de hand is.” Jan bijt op zijn lip. “Maar dat… vindt onze vader niet goed,” hakkelt hij. “Wel als jullie met mij meegaan,” verzekert meneer Thijs. “Ik denk dat het halve dorp dit wil zien.”

Met z’n vieren hollen ze het tuinpad af. Steken de straat over en volgen een smal pad het veld in. “Vlak achter me blijven,” waarschuwt meneer Thijs als ze bij het bos komen. “We nemen een sluiproute.” Dicht bij elkaar wringen zich door de struiken. In de verte horen ze geschreeuw en rijdende auto’s. Meneer Thijs blijft staan en houdt zijn vinger tegen zijn lippen. “Zo weinig mogelijk geluid, maken,” fluistert hij. “We zijn vlak bij het vliegveld.” Dan sluipen ze verder. Van boom tot boom en van struik naar struik. Ze komen aan de rand van het bos en zien de open vlakte.

Felle schijnwerpers verlichten de drie startbanen. Links van hen doemt een groot vliegtuig op. Het hangt scheef en is half weggezakt in de bodem. Jan kan zijn ogen nauwelijks geloven. Nog nooit van zijn leven heeft hij zo’n groot vliegtuig van dichtbij gezien. Hij voelt de hand van meneer Thijs tegen schouder. “Kom, we gaan verder,” gebaart hij. Ze volgen de rand van het bos en komen steeds dichter bij het toestel. Als ze er vlakbij zijn, ziet Jan dat meneer Thijs gelijk heeft. Ze zijn inderdaad niet de enigen die hier komen kijken. Bijna het halve dorp is uitgelopen.

Meneer Thijs stapt op een groepje mannen af. Jan hoort ze zacht met elkaar praten. “Dit hadden wij toch voorspeld,” gniffelt een van hen “Dit gebied is niet geschikt als landingsbaan.” “Precies,” vult een ander aan. “Ik hoop dat die Duitsers hier veel vliegtuigen laten landen. Dan komen ze lekker allemaal vast te zitten.” De mannen grinniken. Meneer Thijs groet het groepje en komt weer bij Jan, Cor en zijn vrouw zitten. “Ik denk wel dat we zo terug moeten,” zegt hij. Zijn vrouw knikt. Jan vindt het spannend dat hij dit gezien heeft, maar is ook blij dat ze zo weer weg gaan. Want stel dat zijn vader hier naar toe komt en hen ziet zitten. Hij wil absoluut niet dat zijn ouders, Cor en hij naar een kamp worden gebracht.

Na dit eerste vliegtuig landden er nog maar heel weinig Duitse toestellen in Peest. Het gebied was te nat. Bemalen of draineren hielp niet. Het terrein werd daarna door de Duitsers alleen nog gebruikt om graan en aardappelen te verbouwen. En om konijnen en varkens te fokken.

Auteur: Christ Vegter

Luisterverhaal A

Noordenveld: het verhaal over Saartje

Saartje bukt zich en zet haar koffertje op de grond. Ze blijft omlaag kijken tot de tram weer begint te rijden. Pas dan komt ze overeind en kijkt naar buiten. Op de straat staan mensen die afscheid van haar en haar familie hebben genomen. Sommigen snikken, anderen steken verlegen hun hand op. Saartje voelt ook tranen branden, maar ze wil niet huilen. Niet nu ze nog in hun dorp zijn en haar vriendinnetjes haar kunnen zien. Langzaam glijden de huizen van Roden aan haar voorbij. Op meerdere plekken staan mensen. Sommigen bedrukt, maar er worden ook duimen opgestoken. Saartje voelt de hand van haar moeder rond haar schouder. Zacht wordt ze tegen haar aangetrokken. “Hoe is het, lieverd?” fluistert moeder. Saartje schudt haar hoofd. Ze wil niet vertellen hoe naar ze zich voelt.

Het is heel gek wanneer je ineens niet meer mag zijn wie je bent. Als je op al je kleren een gele ster moet naaien. Als je niet meer in de tram mag zitten, maar op het balkon moet staan. Als je met je moeder, je oma, je neefje en je tante naar een werkkamp wordt gestuurd omdat je joods bent. Loetje en tante Johanna waren twee jaar geleden in Roden komen wonen. Dat vond Saartje heel gezellig. Helemaal omdat Loetje net zoals zij naar de Scheepstraschool ging. Jammer genoeg had dat maar een jaar geduurd. Want ineens moesten ze alle twee naar een school in Groningen, speciaal voor joodse kinderen.

Voorzichtig tilt Saartje haar hoofd op en bekijkt de gezichten van de mensen om haar heen. De meesten hebben wezenloze blikken en staren strak voor zich uit. Zouden ze allemaal met hun gedachten bij het kamp zijn, denkt Saartje. Is iedereen bezig met wat hen daar te wachten staat? Langzaam stromen de ogen van Saartje vol. Tranen glijden over haar wangen en druppen op haar koffertje. Waarom moet dit allemaal, vraagt ze zich af. Waarom hebben de Duitsers zo’n hekel aan ons?

Saartje weet hoe het in Duitsland is begonnen. Het ging slecht met dat land en Hitler gaf joodse mensen daar de schuld van. Eerst werden er leuzen op de ramen van hun winkels gekalkt: Koop niet bij Joden. Even later sloegen ze de etalages in. Ook staken ze de synagogen in brand. Daarna werden Joodse mannen opgepakt en naar kampen gestuurd. En dat gebeurde in Nederland nu ook. Vier maanden geleden moesten vader en haar broer Jaap zich melden in kamp Westerbork. Nu was ze zelf aan de beurt. Saartje veegt met haar mouw over haar natte wangen en kruipt nog dichter tegen haar moeder aan. Hoe zou mam zich voelen, denkt ze. Is ze blij dat ze pappa en Jaap straks terug ziet? Of is ze net als zij heel bang, omdat ze niet weet hoe het verder gaat. Want waar komen ze in het kamp te wonen? Mogen ze samen met oma, tante Johanna en Loetje bij vader en Jaap in een huisje? Of is dat verboden?

De tram stopt. “Hier moeten we overstappen,” hoort Saartje haar moeder zeggen. Samen met oma en alle anderen moeten ze de tram verlaten. Buiten staan Duitsers. Ze wijzen welke kant iedereen op moet. In een lange rij lopen de mensen naar het station van Groningen. Ook daar staan Duitse militairen. Ze hebben geweren in hun hand en houden iedereen in de gaten. Zijn ze bang zijn dat we wegrennen, vraagt Saartje zich af. En gaan ze dan schieten? Een koude rilling glijdt over haar rug. Ze zou niet eens het lef hebben.

Op het perron moeten ze zich in groepen opstellen. Saartje grijpt de hand van haar moeder. Ze wil bij haar familie blijven. Een Duitse soldaat houdt hen tegen. Hij wijst waar iedereen moet gaan staan. Loetje en tante Johanna worden meegenomen. Oma, moeder en zij blijven staan. Saartje hoort tante Johanna tegen de militair zeggen dat ze bij haar familie wil blijven. De soldaat schudt zijn hoofd en geeft haar een duw met zijn geweer. Loetje draait zich om en kijkt Saartje aan. Ze ziet hoe bang haar neef is. “Dit is alleen voor in de trein,” fluistert moeder. “Straks komen we wel weer bij elkaar.”

De Duitsers trekken de deuren van de trein open. Iedereen wordt in de wagons geduwd. Er komen steeds meer mensen bij. Saartje heeft het gevoel dat ze plat wordt gedrukt. Ze klemt haar koffertje tegen zich aan en houdt zich krampachtig vast aan de jas van haar moeder. Het lukt haar om zich tussen oma en moeder in te wringen. “Goed zo,” hoort ze oma zeggen. “Dicht bij ons blijven.” Saartje merkt aan oma’s stem dat ze ook bang is. Net als iedereen die om haar heen staat. De deuren worden dichtgeschoven. De trein komt in beweging. Saartje voelt de hand van haar moeder. Lief strijkt ze over haar haren. “Het is niet ver van Groningen naar Hooghalen,” zegt ze zacht. “Hooguit drie kwartier.”

De trein begint steeds sneller te rijden. In een vast ritme wiegen de mensen tegen elkaar aan. Saartje krijgt het warm en kijkt omhoog. Oma en haar moeder hebben hun ogen gesloten. Het lijkt alsof de trein iedereen in slaap probeert te sussen. Saartje trekt haar moeder aan haar arm. “Wat is er, lieverd?” Saartje gaat op haar tenen staan. “Mam, ben je ook bang?” fluistert ze. Haar moeder knikt. “Ja,” antwoordt ze. “Maar ik hoop dat we papa en Jaap straks terugzien.” “Ik ook,” zegt Saartje zacht.

In kamp Westerbork zag Saartje haar vader en Jaap echter niet terug. Die waren met de eerste transporten vanuit Westerbork naar Auschwitz vervoerd. Vier dagen na hun aankomst werden Saartje, haar moeder, oma, tante Johanna en Loetje met meer dan 700 anderen op de trein naar Auschwitz gezet. Niemand van Saartjes familie keerde terug.

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Linksboven zie je Cor en Jan. Waarom kijken ze naar boven?
  • Waarom verstoppen Cor, Jan, meneer en mevrouw Thijs zich tussen de struikjes?
  • Wat is er gebeurd met het vliegtuig, midden in de plaat?
  • Waar praten de mensen rechts in beeld over?
  • Waarom draagt Saartje en haar familie een gele ster?
  • Weet jij waarom Saartje zo verdrietig kijkt?
  • Saartje houdt de jas van haar moeder stevig vast, waarom?
  • Waar gaat Saartje naar toe?
  • Hebben jullie Aaldert ook gevonden?

Lesbrieven:

Verwerkingsopdrachten

U kunt kiezen uit drie verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Cor en Jan duurt minimaal 60 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt 15 tot 30 minuten. De verwerkingsopdracht over Saartje duurt circa 45 minuten. Hieronder kan u de verwerkingsopdrachten downloaden.

Workshop Poëzieposter

Daarnaast is het mogelijk om met de klas een workshop te volgend door Marieke Keuken. Marieke Keuken is beeldend kunstenaar (lithograaf – een oud grafisch ambacht) en heeft in 2003 de opleiding Beroepskunstenaar in de Klas gevolgd. Sindsdien geeft ze veel workshops in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, altijd met behulp van druktechnieken en soms ook poëzie.

“Het thema vrijheid heeft in deze onwerkelijke tijd een extra dimensie gekregen."

Door het wereldwijd verspreidde Coronavirus, heeft een groot deel van de mensheid te maken met een inperking van hun vrijheid. Kinderen kunnen niet naar school, dat kan in het begin nog een zeker gevoel van vrijheid opleveren, een soort vakantie. Maar na een week verlangen de meeste kinderen terug naar hun gewone leven met sport, muziekles, samen spelen, verjaardagen en kinderfeestjes. De wereld staat op zijn kop.

Deze gemarkeerde tijd zal iedereen zich later herinneren. Een koppeling naar de 2e Wereldoorlog wordt misschien makkelijker invoelbaar voor kinderen. Wat betekent vrijheid voor hen?” Aan de hand van de 2 geselecteerde verhalen of een zelf gekozen verhaal over vrijheid, komt er een beeldende en poëtische verwerking met grafisch kunstenaar Marieke Keuken.

------------------------------------------------------------------------------------------

WORKSHOP Poëzieposter

In deze workshop schrijven leerlingen eerst een gedicht over wat vrijheid voor hen betekent. Met allerlei grafische technieken; stempelen, sjabloneren, houten drukletters en tegeldruk wordt deze poster gemaakt. We gebruiken echte drukinkt!

Een spel met vorm, letters en buitelende beelden.

In overleg is het ook mogelijk om een kussensloop, linnen tasjes of poëziebehang te maken. Daar zijn extra kosten aan verbonden.

Bronnen:

Het verhaal over Saartje is opgetekend door Kees van der Kooij.

Het verhaal over Cor en Jan is verteld en opgeschreven door Cor en Jan Haandrikman. Opgetekend door Halbe Hageman in december 2019. 

Hieronder vindt u enkele familiefoto's van Cor en Jan die wij via Halbe Hageman hebben ontvangen.

Luisterverhaal B

Gemeente Tynaarlo

Tynaarlo: het verhaal over een Rivka

Ik heb een geweldige vader, hij kan echt alles. Goed knutselen, dingen repareren en hij weet ontzettend veel. Dat komt omdat hij bij de universiteit in de stad werkt. Mijn vader kan ook mooi voorlezen en heel snel fietsen. Hij kan een bal heel hoog de lucht in trappen én hij kan supermooi tekenen en schilderen. Mijn vader vindt dat kunst het allermooiste van de wereld is. Want kunstenaars verzinnen dingen en wanneer je dingen verzint, kun en mag je alles. Of je nu schildert, kleit of schrijft: je bent zo vrij als een vogel!

Toen het nog geen oorlog was, nam mijn vader mij en mijn broer vaak mee naar het museum. Dan keken we samen naar de schilderijen. Hij wees dingen aan op de doeken en legde uit hoe knap iets geschilderd was. Of hij zei: “Kijk eens naar dit hondje, deze schilder verstopt altijd ergens een hondje op zijn schilderijen.” Ik keek naar de mooi geschilderde vrouwen en droomde stiekem dat er ooit iemand zou zijn, die van mij een schilderij zou willen maken; omdat ik zo mooi was. Maar ik vind mezelf helemaal niet mooi. De oorlog kwam en we mochten het museum niet meer in. Ook niet naar het zwembad, de speeltuin, de bioscoop en het park. Ik moest naar een andere school en we moesten die stomme sterren op onze kleren. Opeens was ik geen gewoon meisje meer, maar was ik joods. En waarom? Wist ik veel…

Ons leven werd steeds ingewikkelder. We mochten van de Duitsers niet meer ’s avonds op straat, of bij familie op bezoek in een andere stad. En vader mocht niet meer werken. Joden mochten niets. Joden waren lastig en moesten zich maar koest houden. We waren nergens meer vrij, behalve in wat we zelf verzonnen. Maar het is moeilijk om je vrij te voelen en verhalen te verzinnen als je bang bent! De grote mensen waren bang. En ze werden nog banger toen de oproepen kwamen en al die angstaanjagende verhalen. Joden moesten zich melden met hun spullen en verdwenen dan met de trein naar een werkkamp. Maar was het wel een werkkamp, kwam je dan wel terug? Ging je niet dood daar ergens ver weg? In de klas kwamen steeds meer lege plekken. Mijn vader wilde geen risico lopen. Op een dag in de herfst riep hij mij en mijn broer bij zich. “Vanaf vandaag zijn jullie niet joods meer. En jullie krijgen een andere naam. Jij, Rivka, heet vanaf vandaag Margje van Veen. Ik breng je morgen naar een huis waar je veilig bent. En vanaf nu moet je heel voorzichtig zijn.” Mijn broer Vincent zou Joop de Jager heten en ging ergens anders naartoe.

Mijn vader bracht me naar een vreemd huis en ging zelf weer weg. Opeens woonde ik bij een katholieke familie, alsof ik het nichtje was. Zonder ster ging ik naar school en mee naar de kerk. Tot er in het dorp praatjes kwamen en de familie bang was dat iemand het aan de Duitsers zou vertellen. Ik moest verhuizen. Mijn vader stond zomaar weer op de stoep, bracht me weg en vertrok weer. Ik huilde, want hij was er zo kort en ik had hem zo lang niet gezien. Een paar maanden later moest ik weer verhuizen. Net na mijn tiende verjaardag. Ik kwam bij twee mensen zonder kinderen. Daar bleek het veilig, ik kon blijven. Ze waren lief, maar ook oud en stil, die twee. Op school had ik geen vriendjes. Ik durfde niet veel te zeggen, omdat ik mezelf zou kunnen verraden. Natuurlijk miste ik ook mijn vader, mijn moeder en m’n broer. En het ergste was, dat ik niet wist waar ze waren.

Op een dag toen ik me weer heel alleen voelde, kreeg ik plotseling een klein schriftje van de man bij wie ik woonde. “Het komt van je vader,” zei hij. Een koerier van het verzet had het schriftje in een envelop bezorgd. Ik deed het schriftje open en zag meteen de prachtige tekeningen van mijn vader. Er stonden ook verhalen in met versierde letters. Getekende grapjes en op iedere bladzijde zat… een hondje verstopt. Er was ook nieuws over de familie, dat hij in een soort codetaal had opgeschreven. Ze waren er allemaal nog. Vanaf dat moment kreeg ik ongeveer 1 schriftje per maand. Ik mocht het lezen, maar daarna moest ik het weer inleveren. Mijn gastouders zouden het vernietigen. Want het was te gevaarlijk om ze in huis te hebben. Als de Duitsers ooit zouden komen zoeken, zouden ze meteen zien dat ik niet echt Margje van Veen was.

Als ik zo’n schriftje kreeg, liep ik er de hele tijd mee rond. Ik bleef erin bladeren. Want als ik las wat mijn vader schreef en lachte om zijn grapjes en grappige verhaaltjes, dan was ik voor even niet Margje. Dan was ik eventjes niet een joods meisje dat aan het onderduiken was en voorzichtig moest zijn. Dan was ik gewoon Rivka, de dochter van mijn vader en moeder, het zusje van Vincent. Als ik in het schriftje las, voelde het alsof mijn vader me even vasthield. Dan was alles normaal. Dan was ik vrij.

Toen de oorlog voorbij was, kwam mijn vader me halen. Hij was een stukje ouder geworden. En ik een stukje groter. Maar toen hij me omhelsde, paste mijn hoofd nog precies tegen zijn borst. En weet je wat ik van mijn gastouders mee kreeg, de dag dat ik naar huis ging? Een hele stapel schriftjes! Ze hadden ze niet verbrand, maar juist bewaard. “Ze waren te mooi om te vernietigen,” zeiden die twee lieve, stille, oude mensen. “En je was zo blij als je ze kreeg. Je werd er rustig van en blij. We zeiden dan tegen elkaar: kijk haar eens stralen. Je ziet de vrijheid in haar ogen!” Ik ben ze dankbaar tot op de dag van vandaag.

(Dit verhaal is gebaseerd op Jacob van der Hoeden, Brieven aan Lieneke, Amsterdam 2009, en Agnès Desarthe, Brieven aan Lieneke, een korte geschiedenis, Amsterdam 2009)

Auteur: Kaj van der Plas

Kijkvragen:

  • Waar zijn de kinderen linksboven?
  • Wat zie je op het schilderij verstopt?
  • Waarom kijkt het meisje linksonder zo verdrietig?
  • Waar gaan de mensen bij de trein naar toe?
  • Waarom loopt de vader met zijn kinderen weg van deze trein?
  • Wat is dat voor schriftje in het midden onderaan?
  • Zie je de verborgen hondjes in het schriftje?
  • Wat zie je rechtsonderin gebeuren?
  • Waor is Aaldert?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit twee verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over een Rivka duurt circa 60 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt 15 tot 30 minuten.

Bronnen:

Dit verhaal is gebaseerd op Jacob van der Hoeden, Brieven aan Lieneke, Amsterdam 2009, en Agnès Desarthe, Brieven aan Lieneke, een korte geschiedenis, Amsterdam 2009.

Auteur van het verhaal: Kaj van der Plas

Luisterverhaal A

Gemeente Westerveld

Westerveld: het verhaal over Benny

Benny trekt zijn vioolkist onder het bed vandaan en doet hem open. Met zijn vingers strijkt hij even over het glimmende hout. Wat is hij blij dat hij z’n viool nog heeft en dat hij er regelmatig op kan spelen. Jij bent mijn talisman, denkt hij. Zolang ik jou bij me heb, gaat het vast goed. Benny beweegt de strijkstok over de snaren en draait aan een van de stemsleutels. “Mooi gestemd,” mompelt hij. “We kunnen.” Benny stopt z’n viool terug in de kist en verlaat de barak. Omdat de zon schijnt, heeft hij met de kinderen afgesproken om vandaag buiten muziek te maken. Op het veldje tussen de achterste twee barakken. Ondanks alle ellende in het kamp verheugt Benny zich op dit moment. Liedjes spelen en lachende kindergezichten zien. Even niet bang zijn voor morgen. Maar genieten van vrolijke deuntjes.

“Zo, jullie zijn er al,” lacht Benny. Hij kijkt naar de kinderen die in een grote cirkel op het gras zitten. Vol verwachting staren ze hem aan. Alsof het een gewone dag is, denkt Benny. Geen oorlog, geen strafkamp, geen treinen waar je in wordt gestopt. “En welk liedje gaan we zingen?” vraagt hij, terwijl hij zijn plek in het midden van de cirkel opzoekt “Drie schuintamboers,” roept een iel jongetje. “Goed idee, David.” Benny klemt zijn viool onder de kin en begint te spelen.

Drie schuintamboers, die kwamen uit het oosten.

Drie schuintamboers die kwamen uit het oosten.

Van je rom bom, wat maal ik er om.

Die kwamen uit het oosten rom bom.

Uit volle borst zingen de kinderen met hem mee. Sommigen gaan staan en maken marcherende bewegingen, zoals hij hen de vorige keer heeft geleerd. “Dat hebben jullie mooi gedaan,” vindt Benny. “En wie kiest het volgende lied?” Een meisje met een bleek gezicht en zwarte krulletjes steekt haar vinger op. “Wat wil je horen Rebecca?” “Hoeperdepoep,” lacht het meisje. Benny begint te grijnzen. “Ja, leuk, maar dan moeten jullie ook dansen.” De kinderen staan op en zingen met Benny mee.

Hoeperdepoep zat op de stoep

Kom laten we vrolijk wezen.

En Haperdepap zat op de trap

Kom laten we vrolijk zijn.

Alleen of in groepjes bewegen de meisjes en jongens op de maat van de muziek. Dit is toch echt ongelooflijk, denkt Benny. De kracht van muziek. Dat je zelfs in de meeste uitzichtloze situaties nog blij kunt zijn door samen liedjes te zingen. Op de terugweg naar de barak heeft Benny, zoals altijd na zijn uurtje muziek met de kinderen, een zwaar gemoed. Vooral als ze afscheid van hem nemen en sommigen zich even aan hem vastklampen. Hem bijna niet los willen laten. Want wie van hen zal hij volgende week terug zien. Rebecca en David? Of zijn ze allebei dan onderweg naar Auschwitz of Sobibor? En is hij hier zelf nog?

Automatisch klemt Benny zijn viool steviger tegen zich aan. Duitsers maken geen verschil tussen volwassenen en kinderen, weet hij. Als de ordedienst je naam op leest, moet je je klaar maken voor transport. Ongeacht hoe oud je bent. Dan word je die nacht of de volgende dag met honderden in de trein gestopt en afgevoerd. Als je ’s avonds na het oplezen van de namen door het kamp loopt, zie je aan de gezichten wie er wel of niet is opgenoemd. Benny schudt zijn hoofd. Hoe kunnen mensen anderen dit aan doen? Vernederen, opsluiten, als vee in treinwagons stoppen en vermoorden.

Tot nu toe heeft hij geluk gehad. Omdat hij getrouwd is met een niet joodse vrouw, werd hij eerst naar Havelte gebracht. Pas daarna kwam hij hier in Westerbork terecht. Benny weet nog precies hoe dat ging. Hij werd met andere joodse mannen in een strafbarak geplaatst. Allen opgepakt omdat ze volgens de Duitsers strafbare feiten hadden gepleegd. Maar wat deden ze fout? De meesten hadden alleen geprobeerd om hun eigen leven of dat van hun familieleden te redden. Hijzelf was aangehouden omdat hij zijn gezin in Groningen weer wilde zien.

Iedereen in het kamp werd ook direct aan het werk gezet. Hij moest batterijen kloven. Een vreselijk smerig werk. Na een uur was je pikzwart van de poeder die uit die batterijen kwam. Op een gegeven moment moest hij voor drie rechters verschijnen. Toen hij binnenkwam zaten ze met z’n drieën achter een tafel. Benny hoorde een van hen zeggen: “Wieder ein Jude.” Binnen een minuut was de rechtszitting voorbij. Geen enkele kans om iets te vertellen of uit te leggen. Een paar dagen later kreeg hij het bericht dat hij samen met 58 anderen bis auf weiteres, was vrijgesteld van transport. Maar voor hoe lang? Na die uitspraak werden ze alle 59 uit de strafbarakken ontslagen. Ze mochten naar het zogenaamde vrije kamp. Benny blijft staan en kijkt even om zich heen. Het vrije kamp, denkt hij. Misschien heb ik dat wel te danken aan mijn viool en mijn muziek. Hij drukt zijn vioolkist nog steviger tegen zijn borst en fluistert: “Ik moet jou bij me houden. Misschien overleef ik het dan en kom ik nooit in een van die treinen terecht.”

Benny Behr overleefde het en werd niet op transport gezet. Toen het Canadese leger kamp Westerbork bevrijdde, mocht hij muziek maken voor de commandant en zijn officieren. Na de oorlog trad hij samen met zijn vriend Sem Nijveen, overal in de wereld op als grappig muzikale duo. Veel mensen herinneren zich Benny als beroemd jazzviolist.

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Linksboven zie je Benny met zijn viool. Waar is hij op dat moment?
  • In het midden zie je Benny muziek maken. Wat doen de kinderen om hem heen?
  • Waarom kijkt Benny rechtsonderin zo verdrietig als hij terug loopt van de kinderen?
  • Welke drie mannen zie je linksonderin zitten?
  • Waarom moet Benny voor deze mannen verschijnen?
  • Benny hoeft niet op transport. Waarom heeft hij geluk?
  • En kan je Aaldert ook vinden?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit twee verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Benny duurt 45 tot 60 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt circa 15-30 minuten.

Bronnen:

Achtergrond informatie over Benny Behr

Meer dan 100 jaar geleden, werd Benny Behr geboren in Groningen. Hij groeide op als een succesvol muzikant, die meerdere muziekinstrumenten kon spelen, zoals de viool en de saxofoon. Benny speelt zowel klassiek maar ook jazz. Hij was heel talentvol.

In 1940 begint de Tweede Wereldoorlog en Benny is Joods maar getrouwd met een niet-joodse vrouw. Hij werd gedwongen om voor de Duitsers werken maar hoefde niet naar één van de concentratiekampen omdat hij al kinderen had, die niet joods waren.

Benny moet samen met honderden anderen Joden in 1944 werken aan het Duitse vliegveld in Havelte.

Dat heet dwangarbeid maar de mensen in Kamp Havelte zijn vrijer dan in andere kampen. Ze mogen af en toe in het weekend naar het dorp voor snoep of sigaretten.

Soms wordt het gebied aangevallen. Benny heeft hierover vertelt in een interview: ‘Het vliegveld werd overdag wel eens aangevallen door gevechtsvliegtuigen. Maar het kamp zelf alleen bij donker. Ze schoten dan met hun boordmitrailleurs: rekttektektektek. .. dat was heel eng om te horen. Als onze barakken onder vuur lagen, moesten we vluchten en doken we in sloten en greppels om dekking te zoeken.’

Maar Benny overleeft de aanvallen en hij mist zijn gezin. Op een dag in de zomer lukt het hem om naar ze toe te gaan. Maar dat is niet volgens de regels en de Duitsers pakken hem thuis op. Benny kan niet meer terug naar Havelte. Hij moet nu naar Kamp Westerbork, een spannende tijd want elke dinsdagavond vertrekt de trein naar de concentratiekampen in Polen en Duitsland. De namen worden alfabetisch voorgelezen en Benny vertelt daarover: ‘elke keer als ze de B voorbij waren dan slaakte ik een zucht van opluchting.’

Benny blijft in Westerbork waar hij muziek maakt voor de mensen in het Kamp. Ook voor de kinderen, die daar zijn. ‘In de strafbarakken heb ik voor de kinderen en ook voor de oudere mensen gespeeld. Voor de kinderen heb ik natuurlijk vrolijke schoolliedjes gespeeld.’

De weken gaan voorbij en Benny hoeft niet op transport. Uiteindelijk wordt Kamp Westerbork bevrijdt door het Canadese leger en Benny speelt die avond voor de commandant en zijn officieren. ‘Ga je nou morgenavond weer spelen?’ vroegen de jongens uit het Kamp aan Benny. Hij antwoordde: dat weet ik nog niet. Ik ben daarvoor nog niet uitgenodigd. Maar inderdaad de volgende avond mocht hij nog eens een muzikale voorstelling geven. ‘Dat was mijn bevrijding.’

Daarna gaat hij terug naar zijn vrouw en kinderen. Jaren na de oorlog wordt Benny weer een beroemde jazz violist, net als voor de oorlog. Samen met zijn vriend Sem Nijveen vormen ze het grappige muzikale duo de Behr-brothers en ze treden op over de hele wereld en komen ook vaak op televisie, dat was toen nog heel bijzonder. In 1995 overlijdt Benny als hij 84 jaar oud is.

Als je bij de hunebedden van Havelte rechtdoor gaat dan is aan de linkerkant een groot heideveld. Daar heeft het kamp gestaan waar ook Benny Behr heeft gezeten in de oorlog. Binnenkort komt daar een gedenkteken te staan, zodat je dat beter kan zien. Verder zijn op de Havelterberg nog hangars te zien en verschillende bomkraters.

Jodenkamp Havelte 17-9-1944 bron Jelle Kootstra

Luisterverhaal A

Gemeente De Wolden

De Wolden: het verhaal over Besal

Mijn naam is Besal en ik ben 13 jaar.

Vier jaar geleden ben ik in Nederland komen wonen. Mijn allergrootste wens is om later plastisch chirurg te worden. Dat wil ik niet om veel geld te verdienen of om mensen mooier en strakker te maken met botox. Nee, ik wil chirurg worden om mensen te helpen. Bijvoorbeeld als ze brandwonden hebben of verminkt zijn door bommen of chemische stoffen. In het land waar ik vandaan kom heb ik namelijk gezien hoe erg dat is.Toen ik in 2016 naar Nederland kwam, kende ik de taal niet en vond ik heel veel dingen gek en anders dan in Syrië. Bijvoorbeeld hoe het land er uitziet, de natuur, de huizen, maar ook de manier hoe mensen hier leven. In Syrië is dat heel anders. Natuurlijk zijn daar ook steden, dorpen en mooie gebouwen, maar die verschillen heel erg van die in Nederland. Dat geldt ook voor de natuur. In Syrië zijn woestijnen en bergen en die vind je hier niet.

‘Mijn mooiste herinnering aan Syrië is de laatste schooldag voor de zomervakantie. Het is dan altijd feest, elke klas voert een dansuitvoering op voor de ouders en we eten met elkaar. Elk kind neemt wat eten mee naar school, net als hier met het kerstdiner. Ik had die dag een hele mooie witte jurk aan. De dag daarna kregen we vakantie. De oorlog bestond nog niet, het was mijn laatste mooie dag in Syrië. In de vakantie merkten we namelijk al dat het niet goed ging. Na de zomer ging ik nog een paar dagen naar school, maar toen begon de oorlog echt. Het was niet meer veilig op straat. Niemand ging nog naar buiten. We vluchtten toen eerst naar familie. Maar de oorlog werd steeds erger. Op een gegeven moment is mijn vader naar Nederland vertrokken. En na 8 maanden mochten wij hier komen.

Ook al kwam ik uit de oorlog, voor mij was het niet zo dat ik hier direct een gevoel van vrijheid had. Vrijheid is namelijk niet alleen maar dat je overal naar toe kunt, maar het betekent ook dat je contact hebt met de mensen om je heen. Dat je hen kunt praten. Toen ik hier kwam verstond ik helemaal niemand en alles was zo anders. Het is in Ruinen heel groen met veel weilanden eromheen en ik zag voor het eerst in mijn leven klompen. Die kende ik niet. Dat zelfde geldt voor fietsen. Iedereen fietst hier. In Syrië kom je die niet tegen. Misschien ligt het eraan dat het hier in Nederland zo plat is. In Syrië heb je heel veel bergen. Daar is het veel lastiger om te fietsen. Maar gelukkig leerde ik de taal steeds beter. En we kregen een huis met een voor- en achtertuin. Ik heb ook leren fietsen. In het begin viel ik vaak, maar nu fiets ik overal naar toe. Ik ga hier naar school en ik heb vriendinnen. Vooral het laatste jaar, nu ik de taal ken en gewend ben aan hoe het hier gaat, voel ik me weer zoals ik me voelde in Syrië vóor de oorlog: Vrij en veilig.

Het allerleukste in Ruinen vind ik het zwembad buiten in de zomer. In Syrië zwom ik met een soort zwemband maar nu heb ik vijf zwemdiploma’s! Ik ga straks naar het VWO en ik wil dokter worden. Ik hoop dat ik in de toekomst weer naar Syrië kan. Dan wil ik daar wonen en af en toe naar Nederland komen om hier lekker vakantie te vieren.’

Auteur: Chris Vegter

Kijkvragen:

  • Waar staan de verwoeste gebouwen linksboven?
  • Rechtsboven zie je Besal en haar familie. Waarom kijken ze verdrietig?
  • Waar gaan ze naartoe?
  • Weet jij waarom Besal zo blij is als ze zwemt?
  • Linksonder zie je twee dingen die Besal geleerd heeft in Nederland. Welke dingen zijn dat?
  • Wat wil Besal later worden? Je ziet het rechtsonder op de plaat
  • Kun je Aaldert ook vinden?

Lesbrieven:

U kunt kiezen uit twee verwerkingsopdrachten. De verwerkingsopdracht over Besal duurt circa 45 - 60 minuten. De verwerkingsopdracht over vrijheid en bevrijding duurt 15 tot 30 minuten. ​

Bronnen:

Het verhaal over Besal is gebaseerd op een interview met Basal. De onderstaande foto's zijn afkomstig van Besal en haar familie.

Luisterverhaal A

Onze partners